ECLI:NL:RVS:2004:AO6111

Raad van State

Datum uitspraak
24 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305879/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Staatssecretaris inzake tegemoetkoming schade door extreem zware regenval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 18 juli 2003 geoordeeld dat de Staatssecretaris ten onrechte een bezwaar van de maatschap [verzoekers rechtbank] ongegrond had verklaard. De maatschap had een tegemoetkoming aangevraagd op basis van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (WTS1-regeling) voor schade aan pootaardappelen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen met betrekking tot de schade aan de pootaardappelen en dat de besparende kosten op € 113,48 per hectare moesten worden vastgesteld.

De Staatssecretaris ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er sprake was van een significant hogere opbrengst die een tegemoetkoming rechtvaardigde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 maart 2004 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank op onjuiste gronden had geoordeeld en dat de bestreden beslissing op bezwaar niet zorgvuldig was voorbereid. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de besparingen eigen mechanisatie en bevestigde de uitspraak voor het overige.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering bij besluiten van de Staatssecretaris en de toepassing van de KWIN-normbedragen bij de berekening van teeltplanschade. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht tot de slotsom kwam dat de bestreden beslissing op bezwaar niet berustte op een deugdelijke motivering, maar dat de redengeving van de rechtbank niet correct was.

Uitspraak

200305879/1.
Datum uitspraak: 24 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 juli 2003 in het geding tussen:
[verzoekers rechtbank], gevestigd te [plaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 april 1999 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Staatssecretaris) aan de maatschap [verzoekers rechtbank] een tegemoetkoming toegekend op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (hierna: de WTS1-regeling).
Bij besluit van 20 juli 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2003, verzonden op 23 juli 2003, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de Staatssecretaris ten aanzien van de schade aan de pootaardappels een nieuwe beslissing op bezwaar zal nemen, dat ten aanzien van “besparingen eigen mechanisatie” deze uitspraak in de plaats treedt van dit vernietigde deel van het vernietigde besluit en dat de besparende kosten op € 113,48 per hectare moeten worden vastgesteld. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris, bij brief van 2 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 oktober 2003 hebben [verzoekers rechtbank] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. ing. R.Th.G. van der Veldt, advocaat te Diemen, en [verzoekers rechtbank], vertegenwoordigd door mr. E.A.C. Spoormakers, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet), voor zover hier van belang, heeft een gedupeerde recht op een tegemoetkoming in onder meer teeltplanschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht.
2.2. In de Beleidsregels voor de toekenning van teeltplanschade op grond van de WTS1-regeling 1998 (Staatscourant 1998, nr. 208, blz. 9) (hierna: de Beleidsregels) heeft de Staatssecretaris bekend gemaakt welke grondslagen worden gehanteerd voor de berekening van de voor vergoeding in aanmerking komende teeltplanschade. In de bijlage bij deze Beleidsregels is ter berekening van de voor een tegemoetkoming in aanmerking komende teeltplanschade, voor pootaardappelen een normbedrag opgenomen van ƒ 14.850,00 (€ 6738,64).
2.3. Appellant betoogt in hoger beroep in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het onderhavige geval sprake is van een significant hogere opbrengst, hetgeen een tegemoetkoming rechtvaardigt op grond van de werkelijk geleden schade aan de door [verzoekers rechtbank] geteelde pootaardappelen, in plaats van op grond van de norm.
2.3.1. Zoals de Afdeling herhaaldelijk heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 18 september 2002 in zaak no. 200106074/1 (www.raadvanstate.nl) mogen in beginsel de KWIN-normbedragen in de bijlage bij de beleidsregels, waarvan de juistheid als algemeen uitgangspunt door [verzoekers rechtbank] ook niet is betwist, worden toegepast. Toepassing van deze normen komt in strijd met artikel 4, eerste lid, aanhef onder e, van de Wet, als [verzoekers rechtbank] aannemelijk kunnen maken dat zijn productiemethode zodanig afwijkt van de productiemethode van de bedrijven waarop de gegevens van de KWIN zijn gebaseerd, dat de norm niet aansluit op de redelijkerwijs te verwachten opbrengst van de door hem geteelde pootaardappelen.
2.3.2. De rechtbank heeft overwogen dat de bruto-opbrengsten bij [verzoekers rechtbank], afhankelijk van de wijze van berekening, volgens appellant tussen de 26,7% en 19,7% hoger liggen dan de KWIN-norm. Dit heeft de rechtbank tot de conclusie geleid dat sprake is van een significant hogere opbrengst welke een tegemoetkoming op grond van de werkelijk geleden schade in plaats van op grond van de norm rechtvaardigt. Die conclusie kan echter naar het oordeel van de Afdeling op grond van de genoemde cijfers niet zonder meer worden getrokken. Evenmin kan evenwel worden staande gehouden dat bij de bestreden beslissing op bezwaar voldoende onderbouwd is dat en waarom de gebleken afwijking niet significant is. Eerst ter zitting is dienaangaande van de zijde van appellant gesteld dat uit telefonisch ingewonnen informatie van de instantie die de KWIN-norm heeft berekend, is gebleken dat de afwijkingspercentages blijven binnen de bandbreedte van de percentages waarop de KWIN-norm is gebaseerd en derhalve ten opzichte van die norm geen significante afwijking inhouden. Nu zulks bij de beslissing op bezwaar niet is vermeld en onderbouwd, noch overigens uit de stukken naar voren is gekomen wat die bandbreedte is, gaat de Afdeling daaraan voorbij. De rechtbank is dan ook, zij het op onjuiste grond, terecht tot de slotsom gekomen dat de bestreden beslissing op bezwaar op dit punt niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering.
2.4. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank, nadat zij de beslissing op bezwaar heeft vernietigd voor zover deze ziet op de in de berekening van de schade opgenomen post “besparingen eigen mechanisatie”, ten onrechte op dit onderdeel van die beslissing zelf voorziend heeft bepaald dat de besparende kosten worden vastgesteld op €113,48 (ƒ250,00). Hij heeft daarbij aangevoerd dat – anders dan de rechtbank kennelijk meent – bij de berekening van deze besparingen de kosten van de voorafgaand aan de regenval reeds door [verzoekers rechtbank] verrichte loofdoding niet zijn meegeteld, zodat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat deze kosten van het berekende bedrag aan besparingen dienen te worden afgetrokken.
2.4.1. Dit betoog slaagt. Hoewel zulks – zoals ook door appellant is erkend – uit de bestreden beslissing op bezwaar niet naar voren komt, heeft appellant met het overleggen van nadere informatie van het Bureau Coördinatie Expertise-organisaties (het BCE), dat de taxatie van de door [verzoekers rechtbank] geleden schade ten behoeve van de WTS1-regeling heeft verricht, ter zake van de in de berekening van de “besparingen eigen mechanisatie” opgenomen posten duidelijk gemaakt dat de kosten voor loofdoding niet zijn meegerekend. Van de zijde van [verzoekers rechtbank] wordt deze informatie ook niet betwist.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover daarbij is bepaald dat ten aanzien van “besparingen eigen mechanisatie” deze uitspraak in de plaats treedt van het daarop betrekking hebbende deel van de vernietigde beslissing op bezwaar en bepaald dat de besparende kosten op €113,48 (ƒ250,00) per hectare moeten worden vastgesteld.
2.6. De Afdeling merkt ten slotte op dat nu [verzoekers rechtbank] niet zelf hoger beroep hebben ingesteld niet kan worden ingegaan op hetgeen in de memorie van antwoord van 23 oktober 2003 in reactie op het hoger-beroepschrift van appellant naar voren is gebracht ter zake van de berekening van de certificering- en plomberingskosten.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 juli 2003, 01/1472BESLU, voorzover daarbij is bepaald dat ten aanzien van "besparingen eigen mechanisatie” deze uitspraak in de plaats treedt van het daarop betrekking hebbende deel van de vernietigde beslissing op bezwaar en bepaald dat de besparende kosten op €113,48 (ƒ250,00) per hectare moeten worden vastgesteld;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2004
47-362.