ECLI:NL:RVS:2004:AO6081

Raad van State

Datum uitspraak
24 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304639/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Windmolenparken Wester-Koggenland en goedkeuring door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Windmolenparken Wester-Koggenland" dat door de gemeenteraad van Wester-Koggenland is vastgesteld op 12 oktober 2000. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland had eerder goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, maar heeft deze goedkeuring op 24 juni 2003 gedeeltelijk ingetrokken. De gemeenteraad en de naamloze vennootschap "n.v. Nuon Development & Production" hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 januari 2004 behandeld.

De Afdeling oordeelt dat de verweerder, het college van gedeputeerde staten, niet voldoende gemotiveerd is ingegaan op de ingebrachte bedenkingen van de gemeenteraad en Nuon. De Afdeling stelt vast dat de verweerder in zijn besluit niet heeft gereageerd op belangrijke bezwaren met betrekking tot de gevolgen van de windenergie-installaties voor het uitzicht, de geluidsoverlast, de landschappelijke waarden en de vogelwaarden. Dit is in strijd met de verplichting om gemotiveerd in te gaan op ingebrachte bedenkingen, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling vernietigt het besluit van 24 juni 2003 en draagt het college van gedeputeerde staten op om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij alle relevante onderzoeksgegevens in acht moeten worden genomen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de goedkeuring van bestemmingsplannen, vooral als het gaat om de impact op de omgeving en de natuur. De proceskosten worden niet vergoed, omdat er geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

200304639/1.
Datum uitspraak: 24 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de gemeenteraad van Wester-Koggenland,
2. de naamloze vennootschap "n.v. Nuon Development & Production”, gevestigd te Arnhem (hierna te noemen: Nuon),
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2000 heeft de gemeenteraad van Wester-Koggenland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 september 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Windmolenparken Wester-Koggenland".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 mei 2001, kenmerk 2000-41040, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Dit besluit is gedeeltelijk vernietigd door de Afdeling bij uitspraak van
24 december 2002, no. 200103186/1 (zie www.raadvanstate.nl).
Verweerder heeft vervolgens bij zijn besluit van 24 juni 2003,
kenmerk 2002-50766, opnieuw beslist over de goedkeuring van het plandeel waarop de vernietiging betrekking had.
Tegen dit besluit hebben de gemeenteraad van Wester-Koggenland bij brief van 20 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2003, en Nuon bij brief van 15 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 oktober 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2004, waar de gemeenteraad van Wester-Koggenland, vertegenwoordigd door
M.J.M. Neefjes, ambtenaar van de gemeente, Nuon, vertegenwoordigd door A.K.M. Herrmann, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door
mr. F. Arents, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn
[partij] en anderen, bij monde van [gemachtigde], [partij], vertegenwoordigd door [geamchtigde], en [partij], daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.2. Met het plan wordt onder meer beoogd de bouw van windenergie-installaties met een maximale hoogte van 85 meter en bijbehorende voorzieningen mogelijk te maken bij Oudendijk.
2.3. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming “Agrarische doeleinden, tevens windmolenpark“, dat betrekking heeft op de windenergie-installaties bij Oudendijk. Hij heeft hierbij overwogen dat hij, om gemotiveerd te kunnen ingaan op de bedenkingen inzake de aantasting van het uitzicht, de geluidsoverlast, de landschappelijke waarden en de vogelwaarden, dient te beschikken over aanvullend onderzoeksmateriaal. De bedenking inzake de hoogte van de windmolens, waarop hij wel gemotiveerd is ingegaan, heeft hem geen aanleiding gegeven goedkeuring aan het betreffende plandeel te onthouden.
2.4. De gemeenteraad van Wester-Koggenland en Nuon stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming “Agrarische doeleinden, tevens windmolenpark”. De gemeenteraad van Wester-Koggenland meent dat voldoende onderzoek beschikbaar is om op de bedenkingen in te kunnen gaan en stelt daarnaast dat dit onderdeel van het besluit in het geheel niet is gemotiveerd. Voorts heeft Nuon onder meer aangevoerd dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld een toelichting te geven, verweer te voeren of aanvullende onderzoeksgegevens beschikbaar te stellen.
2.5. Bij haar uitspraak van 24 december 2002 heeft de Afdeling het besluit van 1 mei 2001, wat betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Agrarische doeleinden, tevens windmolenpark”, dat betrekking heeft op de windenergie-installaties bij Oudendijk, vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Zij heeft hiertoe, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
”De Afdeling stelt voorop dat verweerders in hun besluit gemotiveerd dienen in te gaan op de ingebrachte bedenkingen.
In het bestreden besluit worden appellanten sub 1 genoemd onder “e”. Onder het kopje “Overwegingen van ons college met betrekking tot de ingebrachte bedenkingen” in het bestreden besluit ontbreekt “ad. e”. Ook overigens ontbreekt een directe reactie van verweerders op de door appellanten sub 1 ingebrachte bedenkingen. Voorts stelt de Afdeling vast dat in het bestreden besluit ook anderszins niet is ingegaan op alle door appellanten sub 1 ingediende bedenkingen.
Daarnaast hebben verweerders in het bestreden besluit de bedenking van appellante sub 3, dat de voorziene windenergie-installaties een onevenredig grote geluidsbelasting met zich brengen, geheel onbesproken gelaten. Verweerders zijn in het bestreden besluit ook anderszins niet ingegaan op de geluidsbelasting die deze installaties met zich brengen. Zij hadden echter tot een bespreking van deze bedenking moeten overgaan nu het een planologisch relevant aspect betreft.
Verder hebben verweerders onbesproken gelaten de bedenking van appellanten sub 4 dat de voorziene windenergie-installaties negatieve gevolgen hebben voor de landschappelijke waarden, die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Verweerders zijn in het bestreden besluit ook anderszins niet ingegaan op deze gevolgen.
Met betrekking tot de bedenking van appellanten sub 4 dat de voorziene windenergie-installaties negatieve gevolgen hebben voor de vogelwaarden, hebben verweerders overwogen dat het plangebied volgens het streekplan niet van bijzondere betekenis is voor natuur, landschap en bodem. De specifieke gevolgen van de voorziene windenergie-installaties voor de vogelwaarden hebben verweerders onbesproken gelaten. Verweerders zijn in het bestreden besluit ook anderszins niet ingegaan op de gevolgen van de voorziene windenergie-installaties voor de vogelwaarden. Dit klemt te meer nu de gebieden De Hulk en Beetskoog, die in de nabijheid van het plandeel gelegen zijn, blijkens het deskundigenbericht als belangrijke vogelgebieden worden genoemd in de provinciale nota "Windturbines en Vogels". Voorts is in dit verband van betekenis dat het Markermeer, dat op een afstand van ongeveer één kilometer van het plandeel ligt, is aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn (richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979), terwijl uit het deskundigenbericht blijkt dat geen onderzoek is verricht naar de vliegroutes van vogels van en naar het Markermeer via het plangebied”.
2.6. De Afdeling stelt voorop dat verweerder in zijn besluit gemotiveerd dient in te gaan op de ingebrachte bedenkingen.
2.7. De Afdeling stelt vast dat verweerder deze uitspraak bij het thans bestreden besluit niet in acht heeft genomen. Bij dit besluit is wederom en in strijd met de op verweerder ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening rustende taak nagelaten op de ingebrachte bedenkingen in te gaan en op basis daarvan een oordeel te geven over de planologische aanvaardbaarheid van het eigen windenergiebeleid, zoals dat onder andere is neergelegd in het streekplan Noord-Holland Noord, de beleidsnota’s “Plaatsingsmogelijkheden voor windenergie: landlocaties”, gedateerd januari 1991, en “Plaatsingsmogelijkheden windturbines”, gedateerd 10 april 2000, alsmede te bezien of en in hoeverre de onderhavige locatie binnen dat beleidskader past. De aan het thans bestreden besluit gegeven motivering dat de voor het nemen van een dergelijke beslissing noodzakelijke gegevens ontbreken, zonder dat daarbij is aangegeven welke gegevens dan nog nodig zijn, kan die beslissing niet dragen. Dit klemt te meer omdat het gemeentebestuur, als ook Nuon, zoals uit de stukken kan worden afgeleid, reeds veel relevant onderzoek heeft verricht.
2.8. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeft hetgeen de gemeenteraad van Wester-Koggenland en Nuon overigens hebben aangevoerd geen bespreking.
2.9. Voorts ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat verweerder binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit omtrent de goedkeuring van het plandeel dient te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
2.10. De Afdeling overweegt ten overvloede dat verweerder bij het nemen van een nieuw besluit omtrent goedkeuring van het plandeel mede gebruik dient te maken van alle onderzoeksgegevens, feiten en omstandigheden die uit hoofde van het aan het windenergiebeleid ten grondslag liggende onderzoek reeds bij hem bekend zijn.
2.11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 24 juni 2003, kenmerk 2002-50766;
III. draagt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit omtrent de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Agrarische doeleinden, tevens windmolenpark”, dat betrekking heeft op de windenergie-installaties bij Oudendijk, te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan de gemeenteraad van Wester-Koggenland en Nuon het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00 ieder afzonderlijk) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Neuwahl
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2004
280.