200304319/1.
Datum uitspraak: 24 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 juni 2003 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Lochem.
Bij besluit van 26 juni 2001 heeft de raad van de gemeente Lochem (hierna: de raad) een verzoek van appellant om heroverweging van het besluit van 27 september 1993 waarbij hem een planschadevergoeding van ƒ 15.000,00/€ 6.806,70 is toegekend, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 25 februari 2002 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2002, verzonden op 14 juni 2002, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en bepaald dat de raad met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt.
Bij besluit van 30 september 2002 heeft de raad het besluit van 26 juni 2001 herroepen en het verzoek om heroverweging van het besluit van
27 september 1993 afgewezen.
Bij uitspraak van 5 juni 2003, verzonden op 6 juni 2003, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 september 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2004, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. J.A.J. Hoefnagels, is verschenen. Appellant is niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.2. Bij de beslissing op het bezwaar heeft de raad met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek van appellant om heroverweging van de eerdere beslissing waarbij aan hem een planschadevergoeding van ƒ 15.000,00/€ 6.806,70 is toegekend, afgewezen.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het enkele gegeven dat aan een buurtgenoot als uitkomst van een gerechtelijke procedure meer planschadevergoeding is toegekend dan aan appellant, nog niet de conclusie rechtvaardigt dat aan het besluit van 27 september 1993 zodanige gebreken kleven dat de raad in redelijkheid niet had kunnen weigeren om van dit besluit terug te komen. Het kan evenmin worden beschouwd als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
2.4. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Appellant heeft op 19 augustus 1991 verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van de aanleg van de westelijke omleidingsweg in de gemeente Lochem, op welk verzoek op 27 september 1993 definitief is beslist. Het verzoek om planschadevergoeding van de buurman van appellant wegens de aanleg van bovengenoemde weg dateert van 6 april 1994. Ter zitting heeft de gemachtigde van de raad meegedeeld dat in het kader van de beroepsprocedure van de buurman is gebleken dat de destijds gemaakte prognoses van de verkeersintensiteit te laag zijn. Dit gegeven leidt de Afdeling niet tot het oordeel dat sprake is van een nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, nu appellant bezwaar had kunnen maken en beroep had kunnen instellen tegen de hoogte van de aan hem toegekende planschadevergoeding, in het kader waarvan de wijze van vaststelling van de schade had kunnen worden beoordeeld en ook aan de orde had kunnen komen of de prognoses van de verkeersintensiteit juist waren. Met het instellen van beroep tegen de weigering van een bestuursorgaan om terug te komen van een in rechte onaantastbaar besluit kan niet worden bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt als ware het gericht tegen het eerdere besluit. Het gegeven, dat in een andere procedure is gebleken dat de verkeersprognoses wellicht onjuist waren, noopte het bestuursorgaan niet tot heroverweging van het inmiddels onaantastbare besluit, nu appellant heeft verzuimd de passende mogelijkheid om dit aan de orde te stellen te benutten.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Ramsahai
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2004