200303420/1.
Datum uitspraak: 24 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], domicilie houdend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 maart 2003 in het geding tussen:
de Minister van Buitenlandse Zaken.
Bij besluit van 7 november 2001 is namens de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) geweigerd een door appellante overgelegd geboortebewijs alsmede een huwelijksakte te legaliseren. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 3 september 2002 heeft de minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit, alsmede het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften consulaire zaken van 16 augustus 2002 waarnaar in het besluit is verwezen, is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 maart 2003, verzonden op 25 april 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 september 2003 heeft de minister van antwoord gediend. Daarbij heeft hij op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verzocht om ten aanzien van een aantal stukken, die betrekking hebben op het door het Nederlandse Consulaat-Generaal te [plaats] in [land] verrichte verificatie-onderzoek, toe te staan dat appellante daarvan geen, althans gedeeltelijk geen, kennis kan nemen. Op 24 november 2003 heeft de Afdeling in andere samenstelling beslist dat het verzoek gerechtvaardigd is. Bij brief van 8 december 2003 heeft appellante toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2004, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. S. Oudolf en mr. E.B. Schluter, ambtenaren in dienst van het ministerie, is verschenen.
2.1. Legalisatie van het geboortebewijs is geweigerd, omdat met betrekking tot ter legalisatie overgelegde documenten uit [land] volgens het ter zake gevoerde beleid wordt uitgegaan van twijfel aan de juistheid van de inhoud van die documenten en die twijfel niet door middel van schriftelijke, objectieve bronnen is weggenomen. Legalisatie van de huwelijksakte is geweigerd met toepassing van het zogenoemde koppelingsbeleid.
2.2. Appellante beoogt kennelijk te betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij er niet in is geslaagd om de op voorhand aanwezige twijfel aan de juistheid van de inhoud van de geboorteakte weg te nemen.
2.2.1. Dit betoog faalt. De Afdeling volgt de rechtbank in haar oordeel en de daartoe gebezigde gronden dat de minister op goede gronden heeft geweigerd het door appellante overgelegde geboortebewijs te legaliseren, nu de op voorhand aanwezige twijfel aan de juistheid van de inhoud ervan niet is weggenomen door middel van schriftelijke, objectieve bronnen en tijdens het verificatie-onderzoek in die bronnen verschillende namen zijn aangetroffen die niet overeenstemmen met de in het geboortebewijs vermelde naam.
Anders dan appellante betoogt, kan haar paspoort niet dienen ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van het geboortebewijs, nu volgens het ter zake door de minister gevoerde beleid in beginsel wordt getwijfeld aan de juistheid van alle uit [land] afkomstige officiële documenten en een paspoort daarenboven in de regel alleen mag worden afgegeven op basis van een uittreksel uit het geboorteregister. Het paspoort zelf is derhalve geen brondocument.
Ook het betoog van appellante, dat ertoe strekt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om vanwege de zwaarwegende met legalisatie gemoeide belangen van appellante in afwijking van zijn beleid tot legalisatie van de aangeboden documenten te besluiten, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 21 augustus 2002 in zaak no. 200105909/1 (www.raadvanstate.nl en JV 2002/347), is bij legalisatie uitsluitend van belang of het desbetreffende document wat betreft zijn inhoud van zodanige kwaliteit is, dat het verantwoord is het in de Nederlandse rechtsorde een zelfstandige rol te laten vervullen. Niet van belang is, welke gevolgen een eventuele weigering om het document te legaliseren met zich kan brengen voor degene die om legalisatie heeft verzocht. Die gevolgen kunnen door de daartoe bevoegde instanties onder ogen worden gezien in de procedure, waarvoor het document nodig is. Daarin kan beoordeeld worden of de belangen van betrokkene moeten prevaleren boven die, gediend met het stellen van de eis van legalisatie. Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 maart 2003 in zaak no. 200206645/1 (JV 2003/189) kan dit oordeel vervolgens aan de bevoegde rechter ter toetsing worden voorgelegd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. V.J. de Graaf, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. De Graaf
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2004