200305048/1.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Wijk bij Duurstede,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 juni 2003 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Utrecht.
Bij besluit van 18 december 2001 heeft appellant besloten het pad, gelegen tussen de Kerkdwarsweg en de Graaf van Lynden van Sandenburgweg te Cothen, en de Zandbrug niet aan de openbaarheid te onttrekken.
Bij besluit van 26 juni 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van appellant vernietigd, en bovengenoemd pad, voor zover dit pad is gelegen op de eigendom van [partij], aan het openbaar verkeer onttrokken.
Bij uitspraak van 23 juni 2003, verzonden op 24 juni 2003, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 oktober 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
Bij brief van 3 november 2003 heeft [partij] een reactie gegeven op het hoger-beroepschrift van appellant.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.E.F.H.M. van Sark en H.N. de With, beiden ambtenaar der gemeente, het college, vertegenwoordigd door mr. W. Huiberts en R. de Roos, beiden ambtenaar der provincie, en [partij], vertegenwoordigd door mr. A.M.J. Driessens-Kuijpers, advocaat te Wijk bij Duurstede, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet (hierna: de wet), in samenhang met artikel 8 van die wet, kan een weg, welke niet door het Rijk, een provincie of waterschap wordt onderhouden en waarop evenmin een waterschap krachtens zijn inrichting of zijn reglement heeft toe te zien, aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad der gemeente waarin de weg is gelegen.
2.2. Appellant bestrijdt dat bij afweging van de betrokken belangen het belang van [partij] bij onttrekking van het pad aan het openbaar verkeer moet prevaleren en betoogt daartoe het volgende. Onttrekking van het pad heeft tot gevolg dat een bestaande wandelroute komt te vervallen. Door de onttrekking is de toegang naar de Zandbrug vanaf de zijde van het pad vervallen waardoor de brug zijn betekenis als verbinding verliest. De Zandbrug is bovendien een beeldbepalend element. De brug en het toegangspad dienen ook gelet op hun cultuurhistorische waarde te worden behouden. Daarbij is het pad voor het verkeer van betekenis. Tot slot kunnen overlast door het uitlaten van honden en schending van privacy geen overwegende redenen vormen voor rechtvaardiging van de onttrekking omdat de APV van Wijk bij Duurstede mogelijkheden biedt op te treden bij overlast die zich voordoet. Overlast die incidenteel is en onverwacht plaatsvindt, kan nooit aanzienlijke overlast opleveren. De rechtbank heeft een en ander volgens appellant miskend.
2.3. Het gaat in dezen om de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid bij de afweging van de betrokken belangen, dat het college niet in redelijkheid tot het onttrekken van het onderhavige pad aan het openbaar verkeer heeft kunnen komen.
2.4. De Afdeling is van oordeel dat van een dergelijke onevenwichtigheid geen sprake is. Aan de door appellant aangevoerde argumenten met betrekking tot de cultuurhistorische en recreatieve waarden van het pad kan niet een zodanig gewicht worden toegekend dat die in de onderhavige belangenafweging doorslaggevend hadden moeten worden geacht. Hierbij merkt de Afdeling op dat niet is gebleken dat het pad deel uitmaakt van een aangegeven wandelroute of is opgenomen in een wandelrouteplan. Evenmin is gebleken dat het pad een noodzakelijke functie heeft als doorgang voor het openbaar verkeer. Vast staat immers dat op een afstand van ongeveer 100 meter een andere brug ligt die voorziet in een doorgangsroute. De zandbrug blijft behouden als beeldbepalend element omdat alleen het pad en niet de brug aan de openbaarheid wordt onttrokken. Wat de belangen van [partij] betreft, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat ook sprake kan zijn van aantasting van de privacy bij een weinig frequent gebruik van het pad omdat die privacy dan op elk moment en vaak onverwacht kan worden geschonden. Anders dan appellant is de Afdeling voorts van oordeel dat de mate van effectiviteit van de handhaving (van het aanlijngebod voor honden) wel relevant is bij de onderhavige afweging van belangen. Gelet op het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat het college niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Het betoog van appellant faalt derhalve.
2.5. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen als de Afdeling. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Wijk bij Duurstede in de door [partij] in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 743,28, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Wijk bij Duurstede te worden betaald aan [partij].
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004