ECLI:NL:RVS:2004:AO5731
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- P.A. Offers
- W.D.M. van Diepenbeek
- S. Zwemstra
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ligplaats aan de [locatie] te Noordwijkerhout
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin haar beroep tegen de afwijzing van haar verzoek om een ligplaats aan de [locatie] te Noordwijkerhout te mogen innemen, ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar aangetekend tegen de fictieve afwijzing van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout op haar verzoek van 4 juni 2002. Het college had op 19 december 2002 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 11 juni 2003.
Appellante, als erfgename van [erflater], betoogde dat zij recht heeft op de ligplaats, omdat de naastgelegen woonbootbewoners deze onrechtmatig zouden hebben toegeëigend. Tevens stelde zij dat de afstandsverklaring die door [erflater] was getekend, niet rechtsgeldig was, omdat hij niet in staat was om zijn wil te bepalen op het moment van ondertekening. De gemeente zou volgens appellante niet adequaat optreden tegen deze situatie.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 februari 2004 behandeld. De rechters concludeerden dat de afstandsverklaring van [erflater] rechtsgeldig was, omdat deze niet was aangevochten en er geen bewijs was dat [erflater] nadien aanspraak had gemaakt op de ligplaats. Ook werd vastgesteld dat appellante geen aanspraak kon maken op de ligplaats op basis van de Woonschepenverordening van 1999. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het besluit van het college in stand kon blijven. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat dit alleen kan worden toegewezen bij een gegrondverklaring van het beroep.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.