ECLI:NL:RVS:2004:AO5728

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304160/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontheffing voor het plaatsen van een hekwerk nabij leggerwater door waterschap Mark en Weerijs

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda, die op 12 mei 2003 hun beroep ongegrond verklaarde. Appellanten hadden een aanvraag ingediend voor ontheffing om een hekwerk te plaatsen binnen vier meter van de insteek van een waterloop, wat in strijd is met de Keur oppervlaktewateren Mark en Weerijs 1996. Het dagelijks bestuur van het waterschap Mark en Weerijs had deze aanvraag op 25 oktober 2001 afgewezen, en dit besluit werd later in bezwaar en beroep bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de Beleidsregels obstakels op viermeterstroken correct waren bekendgemaakt en dat het hekwerk het onderhoud van het leggerwater belemmert. Appellanten voerden aan dat de bekendmaking van de regels niet adequaat was en dat er geen ontheffing verleend kon worden zonder dat de eigenaar van het perceel aan de overzijde toestemming had gegeven voor onderhoud. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt stelde dat de aanvraag voor ontheffing niet kon worden verleend. De rechtbank had terecht overwogen dat de Beleidsregels op correcte wijze waren bekendgemaakt en dat de argumenten van appellanten niet opgingen. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200304160/1.
Datum uitspraak: 17 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 12 mei 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Mark en Weerijs (thans: Brabantse Delta).
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2001 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Mark en Weerijs (hierna: het dagelijks bestuur) de aanvraag van appellanten om ontheffing voor het plaatsen van een hekwerk binnen vier meter uit de insteek van de waterloop met leggercode L01.12 (hierna: het leggerwater) op de percelen kadastraal bekend als gemeente Hoeven, sectie […], nrs. […], afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2002 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de Commissie behandeling bezwaren waterschap Mark en Weerijs, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2003, verzonden op 19 mei 2003, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 augustus 2003 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de wederpartij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2004, waar [gemachtigde] en [gemachtigde] in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.H.M. Klerks en ing. J.P. van Hal, gemachtigden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Keur oppervlaktewateren Mark en Weerijs 1996 (hierna: de Keur) is het verboden om binnen een afstand van vier meter uit de insteek van legger-wateren enige handeling te verrichten, waardoor het onderhoud aan die oppervlaktewateren wordt belemmerd of verzwaard. Hieronder vallen in elk geval:
a. het bouwen, aanleggen of hebben van gebouwen, getimmerten, muren en andere bouwconstructies, inrichtingen of voorwerpen.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Keur kan het dagelijks bestuur, rekening houdend met de toegekende functie(s) en de in het waterhuishoudingsplan en beheersplan vastgestelde doelstellingen ten aanzien van de oppervlaktewateren, ontheffing verlenen van het bepaalde in de artikelen 5, 6, 7, 8, 10 en 11.
Het dagelijks bestuur heeft – onder meer – ter invulling van de hem ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Keur toekomende bevoegdheid de Beleidsregels obstakels op viermeterstroken 1997 (hierna: de Beleidsregels) vastgesteld.
Volgens artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels wordt ontheffing geweigerd voor obstakels op de viermeterstrook langs leggerwateren die het onderhoud van het leggerwater belemmeren.
Volgens artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregels kan ontheffing worden verleend indien sprake is van de uitzonderingssituaties zoals in de bepalingen 3 tot en met 10 van de Beleidsregels zijn aangegeven.
Volgens artikel 4 van de Beleidsregels wordt ontheffing voor een obstakel op de viermeterstrook verleend indien dit obstakel het onderhoud niet belemmert.
Volgens artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregels kan, als het leggerwater aan de overzijde bereikbaar is vanaf de openbare weg of openbaar groen, ontheffing voor het plaatsen van een obstakel op de viermeterstrook worden verleend.
Volgens artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregels wordt, als het leggerwater aan de overzijde niet bereikbaar is vanaf de openbare weg of openbaar groen, ontheffing alleen in zwaarwegende gevallen verleend, zoals wordt omschreven voor bepaalde obstakels in artikel 5 tot en met 8 (lees: 6 tot en met 9).
2.2. Het dagelijks bestuur heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit met toepassing van de Beleidsregels de door appellanten verzochte ontheffing voor het plaatsen van een hekwerk binnen de zogenoemde viermeterstrook van het leggerwater, geweigerd.
2.3. Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank dat de Beleidsregels op correcte wijze zijn bekendgemaakt. Zij betogen dat de enige relevante publicatie aangaande de Beleidsregels advertenties in plaatselijke bladen uit 1997 zijn geweest, die zij niet hebben kunnen achterhalen. Voorts voeren zij aan dat het dagelijks bestuur heeft nagelaten bij het begin van de bouwactiviteiten in 1998 toekomstige bewoners op de hoogte te stellen van de betreffende regelgeving, en geen uitvoering heeft gegeven aan de eigen beleidsvoornemens op het punt van verbetering van bekendmaking van de Beleidsregels.
Dit betoog slaagt niet. De Beleidsregels zijn naar hun aard niet tot een of meer belanghebbenden gericht. Ingevolge artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht – voorzover hier van belang – moest de bekendmaking van de Beleidsregels derhalve geschieden door kennisgeving van de regels of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Hieraan is in het onderhavige geval voldaan. De wet voorziet niet in extra bekendmakingsverplichtingen jegens belanghebbenden die zich na de publicatie vestigen in het gebied waarop de Beleidsregels van toepassing zijn. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de Beleidsregels op correcte wijze zijn bekendgemaakt.
2.4. Het betoog van appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het geplaatste hekwerk het onderhoud van het leggerwater belemmert, slaagt niet. Het dagelijks bestuur heeft ook ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk gemaakt dat het hekwerk, waarvan vaststaat dat het de viermeterstrook langs het leggerwater op een aantal plaatsen overschrijdt, het onderhoud met het gebruikelijke materieel belemmert. Dat volgens appellanten onderhoud met kleiner materieel meer aangewezen is en dat zij bereid zijn de meerkosten hiervan te betalen, maakt dat niet anders. Dit aanbod hoefde voor het dagelijks bestuur geen aanleiding te vormen om appellanten in afwijking van de Beleidsregels ontheffing te verlenen, omdat zij, gelet op de omstandigheid dat het waterschap vele kilometers leggerwater in beheer heeft en de druk om uitzonderingen te maken op de Beleidsregels groot is, bij de besluitvorming het gevaar van precedentwerking in aanmerking hebben mogen nemen. De door appellanten overgelegde brief van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge aan het dagelijks bestuur van 6 januari 2004 met betrekking tot het nader onderhoud van het leggerwater leidt niet tot een ander oordeel.
De omstandigheid dat appellanten kosten moeten maken om het hekwerk te verplaatsen, is niet van zodanig bijzondere aard, dat deze voor het dagelijks bestuur aanleiding had moeten vormen om ontheffing te verlenen in afwijking van de Beleidsregels.
2.5. Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank dat het niet onredelijk is dat dagelijks bestuur voor het verlenen van ontheffing in afwijking van artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregels, de voorwaarde stelt dat de toestemming van de eigenaar van het aan de overzijde van het leggerwater gelegen perceel om vanaf zijn perceel onderhoud te plegen, is vastgelegd in een erfdienstbaarheid. Zij voeren in dit verband aan dat het dagelijks bestuur ontheffing zou kunnen verlenen op de voorwaarde, dat deze slechts geldig is voor zolang er toestemming is om het onderhoud vanaf de overzijde uit te voeren.
Ook dit betoog faalt. Nu vast staat dat het leggerwater aan de overzijde niet bereikbaar is vanaf de openbare weg of openbaar groen, heeft het dagelijks bestuur, zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld, zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregels geen grondslag biedt voor het verlenen van ontheffing. Gelet op het permanente karakter van het hekwerk kan niet worden geoordeeld dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid de eis heeft kunnen stellen dat toestemming om het leggerwater vanaf de overzijde te onderhouden is vastgelegd in een erfdienstbaarheid om daarmee te verzekeren dat het onderhoud ook op de langere termijn zonder belemmering zal kunnen plaatsvinden. Voorts ligt het, gelet op het permanente karakter van het hekwerk en het door appellanten gestelde met betrekking tot de kosten die verplaatsing van het hekwerk meebrengt, niet in de rede voor het hekwerk een voorwaardelijke ontheffing te verlenen.
2.6. Appellanten betogen dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de omstandigheid dat een functionaris van het waterschap hen er, terwijl hij wist dat zij een hekwerk op de viermeterstrook plaatsten, niet op heeft gewezen dat een ontheffing vereist was. Zij voeren aan dat deze omstandigheid voor het dagelijks bestuur aanleiding had moeten vormen om hen ontheffing voor zwaarwegende gevallen te verlenen.
Ook dit betoog treft geen doel. De zwaarwegende gevallen waarin volgens artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregels ontheffing wordt verleend, zijn omschreven in de artikelen 6 tot en met 9 van de Beleidsregels. Genoemde omstandigheid – wat daar van zij – vormt volgens deze artikelen geen grond voor het verlenen van ontheffing. Voorzover appellanten hebben beoogd te betogen dat ontheffing zou moeten worden verleend omdat bij hen het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat het hekwerk aldaar geplaatst mocht worden, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat geen sprake is van concrete en ondubbelzinnige toezeggingen gedaan door of namens het dagelijks bestuur. Gelet hierop kan deze omstandigheid voorts niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheid op grond waarvan het dagelijks bestuur ontheffing zou moeten verlenen in afwijking van de Beleidsregels.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2004
164-413.