ECLI:NL:RVS:2004:AO5224

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305412/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor verbouwing kas tot kantoorruimte in 's-Gravenzande

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 maart 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenzande had op 26 februari 2002 geweigerd om een bouwvergunning te verlenen aan appellante, de bestuurster van V.E.K. Adviesgroep B.V., voor de verbouwing van een kas tot kantoorruimte op het perceel Maasdijk 86. Het college verklaarde het bezwaar van appellante op 5 september 2002 ongegrond. De rechtbank oordeelde op 10 juli 2003 dat het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond was, waarop appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 februari 2004, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. P.J.L.J. Duijsens, en het college door ambtenaren van de gemeente. De Raad overwoog dat de plankaart van het bestemmingsplan “Buitengebied” een agrarische bestemming op de gronden rustte. Appellante betoogde dat het college ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan in strijd was met deze bestemming, omdat de aanvraag om bouwvergunning betrekking had op een schonings-/behandelingsruimte voor zaadteelt en niet op kantoorruimte.

De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bouwwerk niet in overeenstemming met de geldende bestemming zou worden gebruikt. De rechtbank had de door appellante overgelegde huurovereenkomst met Combifleur B.V. uit 1999 als onvoldoende bewijs aangemerkt, omdat deze niet aantoonde dat de ruimte niet als kantoor werd gebruikt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de bouwvergunning terecht had geweigerd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200305412/1.
Datum uitspraak: 10 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "V.O.C. Beheer B.V"., gevestigd te Maasland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juli 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenzande.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenzande (hierna: het college) geweigerd aan appellante, bestuurster van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid V.E.K. Adviesgroep B.V., bouwvergunning te verlenen voor het verbouwen van een kas tot kantoorruimte op het perceel, kadastraal bekend gemeente 's-Gravenzande, sectie N, nummer 1037, plaatselijk bekend Maasdijk 86.
Bij besluit van 5 september 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen namens appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak is namens appellante bij brief van 13 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 september 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 november 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te ‘s-Gravenhage, en het college, vertegenwoordigd door S. Westerduin en P.J. Huegen, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Blijkens de plankaart behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied” rust op de betreffende gronden de bestemming “Agrarische Doeleinden (A)”.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de als zodanig op de kaart aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven als bedoeld in artikel 1, lid 17, en tevens ter plaatse van de subbestemming “An” voor een agrarisch hulp- en nevenbedrijf.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, onder a en b, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn uitsluitend ten dienste van de genoemde bestemming toelaatbaar bedrijfsgebouwen, waaronder begrepen agrarische bedrijfswoningen en bijgebouwen en kassen.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met de geldende bestemming. Blijkens de aanvraag om bouwvergunning is immers vergunning gevraagd voor een schonings-/behandelingsruimte ten behoeve van zaadteelt en zaadveredelingswerkzaamheden van Combifleur B.V. – huurster van de desbetreffende ruimte - en niet ten behoeve van een kantoorruimte.
2.3. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het bouwwerk zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan overeenkomstig de geldende bestemming is toegestaan.
Daarbij heeft de rechtbank terecht betekenis gehecht aan de door appellante overgelegde huurovereenkomst met Combifleur B.V. uit 1999, waaruit blijkt dat Combifleur B.V. de op dat moment al als kantoor ingerichte ruimte(n), waarop de bouwaanvraag betrekking heeft, niet huurt. Aan de in de bezwaarfase overgelegde huurovereenkomst – die mede betrekking heeft op deze ruimte(n) - , komt niet de betekenis toe die appellante daaraan toegekend wil zien, nu deze overeenkomst niet is ondertekend. De brief van Combifleur B.V. van 4 december 2002 kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat deze dateert van na het nemen van de beslissing op bezwaar.
Niet valt in te zien dat de rechtbank haar oordeel niet mede heeft mogen baseren op de ter zitting gedane verklaring van de ambtenaar van de Afdeling Bouw en Milieu, die ter plaatse verschillende inspecties heeft verricht en heeft geconcludeerd dat de in geding zijnde ruimte sedert 1999 in gebruik was genomen als kantoorruimte voor appellante. Daaraan doet niet af, dat deze conclusie niet is onderbouwd met een inspectierapport van op of omstreeks de datum waarop de beslissing op bezwaar is genomen.
2.4. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat het college, ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, de bouwvergunning terecht heeft geweigerd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004
53-439.