200300693/1.
Datum uitspraak: 10 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Montessori-Onderwijs Monton", gevestigd te Amersfoort,
appellante,
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (thans: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap),
verweerder.
Bij besluit van 20 december 2002 heeft verweerder het plan van scholen basisonderwijs voor de periode 2003-2004 tot en met 2005-2006, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Almere bij zijn besluit van 27 juni 2002, niet goedgekeurd voorzover het betreft de onder punt 10 genoemde algemeen bijzondere basisschool, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de school overeenkomstig de artikelen 77 en 78 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO) zal worden bezocht door het ingevolge artikel 77 vereiste aantal leerlingen.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 maart 2003.
Bij brief van 15 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. W. Lindeboom, senior juridisch adviseur van de vereniging Verenigde Bijzondere Scholen op algemeen bijzondere grondslag, vergezeld van M. de Jager en drs. B. Mom, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, juridisch medewerkster van Centrale Financiën Instellingen, zijn verschenen.
De raad van de gemeente Almere heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door P.P.J. van der Pol en A. Bijlsma BA, beiden ambtenaar bij de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de WPO - voorzover thans van belang - kan de bekostiging van een openbare en een bijzondere school slechts een aanvang nemen, indien zij voorkomt op een voor de gemeente van vestiging vastgesteld plan van nieuwe scholen.
Ingevolge artikel 76, tweede lid, van de WPO - voorzover thans van belang - gaat een verzoek om opneming in het plan van een bijzondere school vergezeld van de gegevens genoemd in artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, derde lid, met dien verstande dat in afwijking van artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, derde lid, onder c 6º en 7º de prognose gegevens bevat omtrent:
a. indien het betreft een richting waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven: het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van die richting in een vergelijkbare gemeente, of
b. indien het betreft een school van een richting waarvoor reeds een school binnen de gemeente aanwezig is: het belangstellingspercentage voor de school of scholen van die richting binnen de gemeente.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de WPO neemt de gemeenteraad een bijzondere school in elk geval in het plan op, indien op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door tenminste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.
Ingevolge artikel 79, vierde lid, aanhef en onder b 1º, van de WPO onthoudt de Minister zijn goedkeuring aan het plan voorzover op grond van de bij het verzoek om goedkeuring overgelegde gegevens niet aannemelijk is dat een school overeenkomstig de artikelen 77 en 78 zal worden bezocht door het ingevolge artikel 77 vereiste aantal leerlingen.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geweigerd goedkeuring te verlenen aan het plan van scholen basisonderwijs voor de periode 2003-2004 tot en met 2005-2006, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Almere bij zijn besluit van 27 juni 2002, voorzover het betreft de onder punt 10 genoemde algemeen bijzondere basisschool. Hij heeft daarbij overwogen dat bij de vaststelling van het aantal te verwachten leerlingen onder meer het zogenoemde belangstellingspercentage van belang is. Aangezien zich in de gemeente Almere in ieder geval twee algemeen bijzondere basisscholen bevinden, is hier het belangstellingspercentage bedoeld zoals bedoeld in artikel 76, tweede lid onder b, van de WPO aan de orde. Het belangstellingspercentage voor het algemeen bijzonder onderwijs bedraagt, uitgaande van twee algemeen bijzondere basisscholen en uitgaande van de teldatum 1 oktober 2001, 1,81 %. Rekening houdend met dit percentage en met de ingediende prognose voor het voedingsgebied moet worden vastgesteld dat de verlangde school niet binnen 5 jaar vanaf de voorgestelde datum van ingang van de bekostiging, en voorts evenmin gedurende tenminste 15 jaar daarna, zal worden bezocht door het wettelijk vereiste aantal van 253 leerlingen.
2.3. Appellante betoogt dat vanaf 1 augustus 2001 in de gemeente Almere geen sprake meer is van algemeen bijzonder onderwijs en dat de gemeenteraad derhalve bij de vaststelling van het plan van scholen terecht is uitgegaan van het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van die richting in de vergelijkbare gemeente Amersfoort.
2.3.1. Dit betoog wordt niet gevolgd. Ter zitting is op grond van een onbestreden mededeling van de zijde van de gemeenteraad komen vast te staan dat de Stichting Algemeen Bijzonder Onderwijs Almere het bevoegd gezag is van de algemeen bijzondere basisscholen “De Trinoom” en de “Marionet” in de gemeente Almere. Daarmee staat ook de juistheid van het oordeel van verweerder vast, dat met betrekking tot deze scholen geen besluit is genomen tot omzetting zoals bedoeld in artikel 84 van de WPO. Verweerder heeft dan ook terecht “De Trinoom” en “De Marionet” overeenkomstig artikel 76, tweede lid onder b, van de WPO betrokken bij het vaststellen van het belangstellingspercentage voor het algemeen bijzonder onderwijs in de gemeente Almere. Het betrekken van deze scholen bij het vaststellen van het belangstellingspercentage leidt er toe dat de verlangde school niet aan de stichtingsnorm van 253 leerlingen voldoet. Verweerder heeft opneming daarvan in het plan van scholen dan ook terecht niet goedgekeurd.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Ramsahai
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004