200303394/1.
Datum uitspraak: 3 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] alle gevestigd te [woon[plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 april 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
Bij beslissing van 26 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) een klacht van appellanten ingevolge de Inspraakverordening ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 juli 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 15 oktober 2002 heeft het college het besluit van 9 juli 2002 ingetrokken en het bezwaar van appellanten tegen de beslissing van 26 februari 2002 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door appellanten ingestelde beroep, voorzover gericht tegen het besluit van 9 juli 2002, niet-ontvankelijk verklaard, voorzover gericht tegen het besluit van 15 oktober 2002 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, en het bezwaar van appellanten tegen de beslissing van 26 februari 2002 alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. drs. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.T.G. van den Bongard en P.C.W. Smolders, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Inspraakverordening is inspraak in beginsel mogelijk op alle terreinen van gemeentelijk bestuur.
In artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Inspraakverordening is bepaald dat in elk geval inspraak wordt verleend op beleidsvoornemens betreffende de voorbereiding of de herziening van ruimtelijke plannen.
2.2. Appellanten hebben bij klaagschrift van 21 december 2001 een klacht ingediend bij het college, aangezien naar hun mening de raad van de gemeente Roermond ten onrechte het ruimtelijk plan “Masterplan RoerDelta” heeft vastgesteld zonder dat voorafgaand aan die vaststelling toepassing is gegeven aan de Inspraakverordening.
Het college heeft bij besluit van 15 oktober 2002 de beslissing op bezwaar van 9 juli 2002, waarbij het bezwaar van appellanten ingevolge artikel 9:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet-ontvankelijk was verklaard, ingetrokken en het bezwaar alsnog inhoudelijk behandeld. Het college heeft daarbij het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard, aangezien naar zijn mening het “Masterplan RoerDelta” geen ruimtelijk plan is in de zin van artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 2 van de Inspraakverordening en dientengevolge de vaststelling van het “Masterplan RoerDelta” niet inspraakplichtig is.
De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar van 15 oktober 2002 vernietigd, overwegende dat ingevolge artikel 9:3 van de Awb tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan geen beroep openstaat en, gelet op het stelsel van de Awb, dus ook geen bezwaar.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 3 juni 1994 in zaak no. R03.91.1282 (AB 1994, 589) en 5 september 1997 in zaak nos. H01.97.0909/P90 en K01.97.0112 (AB 1998, 207), zijn beslissingen betreffende hetgeen object is van inspraak gericht op rechtsgevolg en op grond daarvan vatbaar voor bezwaar en beroep. De klacht van appellanten had betrekking op de vraag of de raad van de gemeente Roermond in de raadsvergadering van 20 december 2001 het “Masterplan RoerDelta” heeft kunnen vaststellen zonder dat toepassing is gegeven aan de Inspraakverordening. Het op die klacht genomen besluit van het college moet worden opgevat als een voor bezwaar en beroep vatbaar rechtsoordeel omtrent de door appellanten opgeworpen rechtsvraag. Nu niet is gebleken dat appellanten met de indiening van de klacht een andere bedoeling hebben gehad, moet worden aangenomen dat zij hebben beoogd de procedure van bezwaar en beroep te volgen. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat in de memorie van toelichting bij hoofdstuk 9 van de Awb over de verhouding tussen de klachtprocedure en de bezwaarschriftprocedure is opgemerkt dat indien een belanghebbende bij een bestuursorgaan een geschrift indient waarbij hij opkomt tegen een gedraging waartegen bezwaar openstaat, dit, mits het voldoet aan de wettelijke eisen, in het algemeen als een bezwaarschrift zal moeten worden opgevat (Tweede Kamer, 1997-1998, 25 837, nr. 3, p. 17). De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft, gelet op het vorenstaande, de beslissing op bezwaar ten onrechte vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:1, 8:1 en 9:3 van de Awb. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover daarbij het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 26 februari 2002 alsnog niet-ontvankelijk is verklaard. Echter, nu de beslissing op bezwaar om de navolgende reden niet in stand kan blijven, bestaat er geen aanleiding de aangevallen uitspraak voor het overige te vernietigen.
2.4. In het raadsvoorstel van 12 december 2001, nr 188, onder 1.4, is vermeld dat het "Masterplan RoerDelta" een beleidsvoornemen in de vorm van een visie voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied RoerDelta vormt. Het "Masterplan RoerDelta" is dan ook aan te merken als een beleidsvoornemen in de zin van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Inspraakverordening. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college ten onrechte hieromtrent aan appellanten inspraak onthouden.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover daarbij het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 26 februari 2002 alsnog niet-ontvankelijk is verklaard, en daarbij is bepaald dat die uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit. Voor het overige komt de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van de gronden waarop zij berust, voor bevestiging in aanmerking. Het college dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van appellanten gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 april 2003, 02/894 BESLU K1, voorzover daarbij het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 26 februari 2002 alsnog niet-ontvankelijk is verklaard;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Roermond in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Roermond te worden betaald aan appellanten;
V. gelast dat de gemeente Roermond aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 348,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2004