ECLI:NL:RVS:2004:AO3989

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305523/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • P.A. Offers
  • J.E.M. Polak
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van horecavergunning ingevolge de Drank- en Horecawet door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de intrekking van zijn horecavergunning door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. De vergunning was verleend op basis van de Drank- en Horecawet, maar werd ingetrokken bij besluit van 11 december 2001. Appellant maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 30 mei 2002. Hierna volgde een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch op 27 juni 2003, die het beroep van appellant tegen de beslissing van het college eveneens ongegrond verklaarde. Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 18 augustus en 30 september 2003.

Tijdens de zitting op 12 januari 2004 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. T.I.P. Jeltema, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. F.H.L. Vossen. Tijdens de zitting verklaarde de gemachtigde van appellant dat door een gewijzigd vergunningenregime het belang van appellant bij de beoordeling van de intrekking van de vergunning was komen te vervallen. Dit leidde tot de conclusie dat appellant geen belang meer had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, recht doende in naam der Koningin, heeft de beslissing genomen dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 februari 2004.

Uitspraak

200305523/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 juni 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) de aan appellant ingevolge de Drank- en Horecawet verleende vergunning ten behoeve van de uitoefening van een horecabedrijf in het pand [locatie] te Eindhoven ingetrokken.
Bij besluit van 30 mei 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2003, verzonden op 8 juli 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 september 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.H.L. Vossen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft in zijn hoger beroepschrift de intrekking van de hem ingevolge de Drank- en Horecawet verleende vergunning bestreden. Ter zitting in hoger beroep heeft zijn gemachtigde evenwel verklaard dat wegens een gewijzigd vergunningenregime het belang voor appellant bij een beoordeling van de vraag of de vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet met recht was ingetrokken, is komen te vervallen. Niet is gebleken dat appellant voor het overige nog enig belang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Het hoger beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004
97-402.