200304371/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schiedam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam.
Bij besluiten van 10 oktober 2000 en 12 oktober 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (hierna: het college) achtereenvolgens met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en – onder voorwaarden - bouwvergunning verleend aan HBG Vastgoed BV voor de bouw van een complex van woningen, appartementen en commerciële ruimten op het perceel omsloten door de Broersvest, Boterstraat, Kreupelstraat en Lange Kerkstraat en het perceel omsloten door de Boterstraat, Kreupelstraat en Herenstraat (Land van Belofte), kadastraal bekend gemeente Schiedam, sectie B nummers 3654, 3504 en 3280.
Bij besluit van 15 mei 2001, verzonden op 29 mei 2001, heeft het college het door appellant daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2002 heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 30 juli 2002, verzonden op 2 augustus 2002, heeft het college met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren van appellant beslist, waarbij het de bezwaren van appellant gegrond heeft verklaard voorzover aan de bouwvergunning niet de voorwaarde is verbonden dat voorafgaande aan de bouwwerkzaamheden een bodemsanering wordt uitgevoerd, bepaald dat deze voorwaarde alsnog in de bouwvergunning wordt opgenomen en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2003, verzonden op 23 mei 2003, heeft de rechtbank het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 september 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door Mr. Th. Dollee, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door R. Soebhan en P. Kouwenhoven, beiden ambtenaar der gemeente, bijgestaan door mr. P.J.M. Koenen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Tevens is HBG Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Cooymans, advocaat te Den Haag, daar gehoord.
2.1. Bij besluit van 3 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Schiedam het bestemmingsplan “Land van Belofte” vastgesteld.
Bij besluit van 7 januari 2003 hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland omtrent de goedkeuring van dit plan beslist.
Bij uitspraak van 26 november 2003, 200301129/1 heeft de Afdeling de tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroepen met betrekking tot de thans in geding zijnde percelen ongegrond verklaard. Daarmee is het bestemmingsplan “Land van Belofte” voor deze percelen onherroepelijk geworden.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in overeenstemming is met de voorschriften van voornoemd bestemmingsplan. De gronden van het hoger beroep hebben uitsluitend betrekking op het verlenen van de vrijstelling.
2.3. De Afdeling is van oordeel dat appellant niet meer kan bewerkstelligen wat hij met het instellen van het hoger beroep heeft beoogd. Bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling heeft appellant geen belang meer omdat thans zonder vrijstelling bouwvergunning voor het bouwplan kan worden verleend. De door appellant nog gewenste beoordeling van de afweging van zijn belang bij behoud van gratis parkeergelegenheid in de nabijheid van zijn sportschool tegen het belang bij het realiseren van het bouwplan heeft reeds plaatsgevonden bij bovengenoemde uitspraak van 26 november 2003.
2.4. Nu appellant geen processueel belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijstelling, wordt aan de daarop betrekking hebbende overige beroepsgronden niet toegekomen.
2.5. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004