ECLI:NL:RVS:2004:AO3951

Raad van State

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304197/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onmiddellijke stillegging van de bouw van een stadshotel in Hengelo

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Drieluik Vastgoed Hengelo B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 20 mei 2003 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Het geschil ontstond na een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo op 30 oktober 2001, waarbij de bouw van een stadshotel op het perceel B.P. Hofstedestraat 50 te Hengelo onmiddellijk werd stilgelegd. Dit besluit was genomen omdat appellante niet alle vereiste tekeningen en berekeningen ter goedkeuring had ingeleverd, zoals voorgeschreven in de bouwvergunning. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de bouw stil te leggen, omdat er een onomkeerbare situatie dreigde door het voortzetten van de werkzaamheden zonder goedkeuring van de benodigde documenten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had gehandeld. De rechtbank had op goede gronden vastgesteld dat de vereiste goedkeuringen niet waren verkregen en dat het college de belangen van appellante niet onterecht had verwaarloosd. De omstandigheid dat de tekeningen en berekeningen later alsnog waren goedgekeurd, deed niets af aan de rechtmatigheid van het stilleggingsbesluit. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200304197/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap Drieluik Vastgoed Hengelo B.V., gevestigd te Nijverdal,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 20 mei 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (hierna: het college) besloten tot onmiddellijke stillegging van de bouw van een stadshotel op het perceel plaatselijk bekend als B.P. Hofstedestraat 50 te Hengelo (hierna: het stadshotel).
Bij besluit van 18 juni 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2003, verzonden dezelfde datum, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 12 augustus 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 15 december 2003 heeft appellante een nadere memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. P.J.G.M. van Gool, advocaat te Dordrecht, en bijgestaan door A.A. van der Windt, bouwkundig adviseur, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.E.M. Wolsink, ing. A.J. Winkel, ir. S. Schiltstra en mr. R.R. Greutink, allen ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 24 april 2001, verzonden 27 april 2001, heeft het college onder toepassing van artikel 2.2.4. van de Bouwverordening van de gemeente Hengelo (hierna: de Bouwverordening), bouwvergunning verleend voor het bouwen van een stadshotel. Deze bouwvergunning is in rechte onaantastbaar. Aan deze vergunning heeft het college, voor zover thans van belang, de navolgende voorwaarden verbonden:
- het bouwen moet geschieden overeenkomstig de bepalingen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening en krachtens de op grond daarvan gestelde nadere regelen;
- uiterlijk drie weken voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden moeten (onder andere) de navolgende bescheiden ter goedkeuring worden overgelegd aan de afdeling Bouwen:
- tekeningen en berekeningen van gewapende betonconstructies;
- tekeningen en berekeningen van de staalconstructies.
2.2. Appellante is op 21 augustus 2001 begonnen met de bouw van het stadshotel. Op 30 oktober 2001 heeft het college op grond van artikel 100, derde lid, van de Woningwet, in samenhang met artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 11, onder b, van de Bouwverordening, besloten tot het stilleggen van de bouwwerkzaamheden vanwege het bouwen in afwijking van de verleende bouwvergunning en het daarmee handelen in strijd met artikel 40, eerste lid van de Woningwet.
2.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellante ten tijde van dit besluit de ingevolge de aan de verleende bouwvergunning verbonden voorwaarden vereiste tekeningen en berekeningen ter goedkeuring had overgelegd en die goedkeuring had verkregen.
2.4. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat op 30 oktober 2001 nog niet alle definitieve tekeningen en berekeningen voor de vanaf dat moment geplande bouwfase bij het college waren ingeleverd en goedgekeurd, zodat het college bevoegd was tot het stilleggen van de bouw. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het standpunt van het college dat op dat moment een onomkeerbare situatie dreigde, gerechtvaardigd was. De op het moment van stillegging voorgenomen werkzaamheden betroffen immers een voortzetting van de bouw op die onderdelen welke niet waren goedgekeurd. Gelet hierop kan niet worden staande gehouden dat het college niet in redelijkheid aan het belang dat is gediend met het stilleggen van de bouw een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van appellante om die te kunnen voortzetten. Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat het college, bij het gebruik maken van de bevoegdheid de bouw stil te leggen, onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van appellante, kan dan ook niet worden gevolgd. De omstandigheid dat de overgelegde tekeningen en berekeningen – na het aanleveren van aanvullende gegevens – in een later stadium alsnog zijn goedgekeurd doet aan het vorenstaande niet af.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004
47-397.