ECLI:NL:RVS:2004:AO3402

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304986/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar bouwvergunning Alkemade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de Regionaal Inspecteur van de VROM-Inspectie Regio Zuid-West tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 april 2003. Het college van burgemeester en wethouders van Alkemade had op 28 mei 2002 het bezwaar van appellant tegen de bouwvergunning voor 74 zomerwoningen op een perceel in Alkemade niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 5 januari 2004 is de zaak behandeld, waarbij zowel appellant als het college vertegenwoordigd waren door hun advocaten en ambtenaren. Appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, waardoor er geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan. Dit leidde tot de conclusie dat appellant geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling verklaarde het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 11 februari 2004.

Uitspraak

200304986/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Regionaal Inspecteur van de VROM-Inspectie Regio Zuid-West, gevestigd te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkemade.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkemade (hierna: het college) het door appellant tegen de volgens het college op 28 juni 2001 van rechtswege aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunning voor de bouw van 74 zomerwoningen op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Alkemade, (hierna: het bouwplan) gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2003, verzonden op 17 april 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 september 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J.A. Vellekoop, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Leiden, A.H. Meerburg, burgemeester, C.W. Uittenboogaard, wethouder, J.J. Démoed en J.H.M. Berends, ambtenaren der gemeente en drs. D.J Verhaak, R.B.O.I., zijn verschenen. Daar is ook gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. F.H.A.M. Thunnissen, advocaat te Den Haag, en J.P. van Rijn.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn bezwaar tegen de van rechtswege ontstane bouwvergunning ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling heeft in haar uitspraak van heden in de zaak met no. 200303347/1 geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat derhalve geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan. Gelet daarop heeft appellant geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Dat appellant griffierecht heeft betaald, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, is onvoldoende om procesbelang aan te nemen.
2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004
47-398.