200305007/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 juni 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.
Bij besluit van 13 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (hierna: het college) het verzoek van appellanten om intrekking van de aan [vergunninghouder] op 17 augustus 1993 verleende bouwvergunning voor het vergroten van een magazijn op het perceel bekend gemeente […], sectie […], nummer […] te Heeze, afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2002, medegedeeld bij brief van 28 mei 2002, heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juni 2003, verzonden op 18 juni 2003, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan het college toegezonden
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.S. Klaver, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Appellanten zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte slechts in het licht van het bepaalde in artikel 59 van de Woningwet heeft beoordeeld en ten onrechte niet is toegekomen aan een beoordeling van de vraag of de bouwvergunning uit 1993 niet in strijd met artikel 44 van die wet is verleend.
2.2. Dit betoog faalt. Tegen de bij besluit van 17 augustus 1993 verleende bouwvergunning is destijds geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit onherroepelijk is geworden en van de rechtmatigheid daarvan moet worden uitgegaan. Intrekking van een onherroepelijke bouwvergunning is slechts mogelijk indien zich één van de limitatief in artikel 59 van de Woningwet opgesomde gronden zou voordoen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen van de door appellanten genoemde omstandigheden reden vormt voor intrekking van de verleende bouwvergunning. Van een onjuiste opgave, in de zin van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, is geen sprake. Weliswaar zijn, zoals het college achteraf ook heeft erkend, de kadastrale gegevens op de bij de verleende bouwvergunning behorende situatietekening niet juist weergegeven, maar deze gegevens zijn niet van invloed geweest op de beoordeling van de bouwaanvraag. Daarbij komt dat de omvang en de situering van de op die tekening weergegeven gebouwen overeenkomen met de feitelijke situatie en dat het magazijn daadwerkelijk op de aangegeven plaats is gebouwd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004