200305254/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 27 juni 2003 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Wijchen.
Bij besluit van 13 december 2001 heeft de raad van de gemeente Wijchen (hierna: de gemeenteraad) geweigerd om een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), te nemen ten behoeve van de bouw van een woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 30 mei 2002 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Bij besluit van 29 augustus 2002 heeft de gemeenteraad op het verzoek van appellanten opnieuw afwijzend beslist.
Bij uitspraak van 27 juni 2003, verzonden op 10 juli 2003, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2004, waar appellanten in persoon en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.C.M.J. Wagenaar, ambtenaar der gemeente, en mr. I. Smeenk, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de WRO, voorzover hier van belang, kan de gemeenteraad verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren een voorbereidingsbesluit te nemen als door hen verzocht.
Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, heeft de gemeenteraad bij de beslissing op een verzoek om een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de WRO, een grote mate van beleidsvrijheid. Een dergelijke beslissing is immers in belangrijke mate afhankelijk van de inzichten die bij het bestuursorgaan bestaan over de wenselijke planologische ontwikkelingen. Derhalve dient door de rechter een beperkte toetsing plaats te vinden.
2.3. De gemeenteraad heeft in de beslissing op bezwaar overwogen dat ter plaatse nog sprake is van een gebied met een bosachtig karakter. Dit bosgebied werkt als groene buffer tussen het bedrijventerrein Nieuweweg en de kern Alverna. Toevoeging van een nieuwe woning op het betrokken perceel acht de gemeenteraad daarom niet wenselijk en is in strijd met het huidige beleid. Het is niet waarschijnlijk dat het gebied in de toekomst wel een woonbestemming zal krijgen.
2.4. De Afdeling acht de typering door de gemeenteraad van het gebied waar het perceel deel van uitmaakt, gelet op de stukken, waaronder tekeningen en foto’s van dat gebied, niet onjuist. De Afdeling ziet voorts geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad bij afweging van de betrokken belangen het verzoek van appellanten niet in redelijkheid op de door hem aangegeven gronden heeft kunnen afwijzen. De omstandigheid dat het gebied is gelegen binnen de stedelijke contouren van de inbreidingsnota leidt niet tot een ander oordeel, nu uit die nota niet kan worden afgeleid dat inbreiding ook op het betrokken perceel is toegestaan. Dat zulks niet het geval is, blijkt uit het feit dat het gebied, waarbinnen het perceel is gesitueerd, in de inbreidingsnota als “(structurerend) dorpsgroen” is opgenomen, waarvan de gemeenteraad heeft gesteld dat daar bebouwing niet acceptabel is. Ook de omstandigheid dat de gemeenteraad niet heeft voldaan aan zijn, uit artikel 33, eerste lid, van de WRO, voortvloeiende plicht tot herziening van het geldende bestemmingsplan, leidt niet tot een ander oordeel, nu dat gegeven niet met zich brengt dat de gemeenteraad is gehouden het geldende bestemmingsplan te herzien op een wijze zoals appellanten die voorstaan.
2.5. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de gemeenteraad voldoende heeft gemotiveerd waarom zij wél medewerking heeft verleend aan het bouwplan van hotel Umberto voor het perceel gelegen naast dat van appellanten, waaraan dezelfde groenbestemming is toegekend, en geen medewerking wenst te verlenen aan het bouwplan van appellanten. De gemeenteraad heeft in dit verband overwogen dat het bij het bouwplan van hotel Umberto ging om een uitbreiding van een bestaand bedrijf, die aansluit op de bestaande bebouwing, terwijl het bouwplan van appellanten voorziet in het oprichten van een tweede woning op een afstand van circa 30 meter van de bestaande woning. Voorts heeft de raad overwogen dat met het bouwplan van appellanten zuiver financiële en particuliere belangen zijn gebaat, terwijl het bij het bouwplan van Umberto ging om een ander belang, te weten vergroting van de thans geringe hotelcapaciteit in Wijchen en mitsdien om een economisch/toeristisch belang. De gemeenteraad heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten op basis van dit onderscheid in het ene geval wel en in het andere geval geen medewerking te verlenen aan een verzoek tot afwijking van het geldende bestemmingsplan.
2.6. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden geoordeeld dat aan appellanten geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt. De overige door appellanten gestelde gevallen zijn, naar ter zitting is gebleken, niet in het betrokken gebied gesitueerd.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004