ECLI:NL:RVS:2004:AO3381

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303458/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door de raad van de gemeente Ameland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden, die op 1 mei 2003 zijn beroep ongegrond verklaarde. De appellant had een verzoek ingediend om schadevergoeding op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), nadat de raad van de gemeente Ameland op 23 juni 1997 zijn verzoek om schadevergoeding had afgewezen. De raad had later, op 24 januari 2000, wel een schadevergoeding van ƒ 28.000,00 (€ 12.705,85) toegekend, maar de appellant was van mening dat hij recht had op een hogere schadevergoeding vanwege de beperkingen die de bestemmingsplannen 'Buitengebied (Natuurgebieden)' en 'Buitengebied (Agrarische gebieden)' met zich meebrachten voor zijn perceel.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 december 2003 behandeld. De appellant stelde dat de bestemmingsplannen, die in 1985 en 1988 in rechte onaantastbaar zijn geworden, zijn bouw- en gebruiksmogelijkheden ernstig beperkten. Hij voerde aan dat hij zijn voornemen om recreatiewoningen te bouwen op een perceel ten zuiden van de verbindingsweg Nes-Ballum niet kon verwezenlijken door deze plannen.

De Afdeling heeft overwogen dat er geen wijziging ten nadele van de appellant heeft plaatsgevonden, aangezien hij onder het eerdere 'Uitbreidingsplan in hoofdzaak 1953' ook geen recreatiewoningen mocht bouwen. De Afdeling concludeert dat de rechtbank de zaak terecht ongegrond heeft verklaard en bevestigt de uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

200303458/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 1 mei 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Ameland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 1997 heeft de raad van de gemeente Ameland (hierna: de raad) een verzoek van appellant om vergoeding van schade krachtens artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2000 heeft de raad, beslissend op het daartegen door appellant gemaakte bezwaar appellant op advies van de planschade- commissie in totaal ƒ 28.000,00 (€ 12.705,85) aan vergoeding van planschade toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag van betaling.
Bij uitspraak van 1 mei 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 augustus 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de wederpartij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2003, waar appellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door R. Korvemaker, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te lijden ten gevolge van de vaststelling van de bestemmingsplannen "Buitengebied (Natuurgebieden)" en "Buitengebied (Agrarische gebieden)". Door deze bestemmingsplannen, die onderscheidenlijk op 22 maart 1985 en op 17 november 1988 in rechte onaantastbaar zijn geworden, zijn, zo stelt hij, de bouw- en gebruiksmogelijkheden van zijn perceel, gelegen ten noorden van de verbindingsweg Nes-Ballum, beperkt en kan hij voorts zijn voornemen om op een ten zuiden van deze verbindingsweg gelegen perceel recreatiewoningen te bouwen niet verwezenlijken.
2.2. In hoger beroep keert appellant zich tegen de uitspraak van de rechtbank, uitsluitend voorzover deze ziet op de beslissing van de raad om hem geen schadevergoeding wegens het verlies van bouw- of gebruiksmogelijkheden op zijn perceel ten behoeve van recreatieve doeleinden toe te kennen.
2.3. De Afdeling heeft eerder (uitspraak van 21 maart 1995 in zaak no. G09.92.0118, aangehecht ter voorlichting van partijen) terzake van een eerdere weigering aan appellant planschadevergoeding toe te kennen, overwogen dat zich bij de elkaar opvolgende planologische regimes voor het perceel ten zuiden van genoemde verbindingsweg wat betreft de mogelijkheden voor de bouw van recreatiewoningen, nu appellant onder de vigeur van het "Uitbreidingsplan in hoofdzaak 1953" geen recreatiewoningen mocht bouwen, geen wijziging ten nadele van appellant heeft voorgedaan.
2.4. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004
164-384.