200303355/1.
Datum uitspraak:11 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Alkemade,
2. [appellant sub 2], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 april 2003 in het geding tussen:
de Regionaal Inspecteur van de VROM-Inspectie Regio Zuid-West, gevestigd te Rijswijk
Bij besluit van 22 november 2001 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) aan appellant sub 2 een last onder dwangsom opgelegd in verband met de voorgenomen bouw van 74 zomerwoningen op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Alkemade.
Bij besluit van 2 mei 2002 heeft het college het daartegen door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit ingetrokken.
Bij uitspraak van 14 april 2003, verzonden op 17 april 2003, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de Regionaal Inspecteur van de VROM-Inspectie Regio Zuid-West (hierna: Regionaal Inspecteur) ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief van 22 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2003, en [appellant sub 2] bij brief van 26 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 21 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 september 2003 heeft de Regionaal Inspecteur een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Leiden, A.H. Meerburg, burgemeester, C.W. Uittenboogaard, wethouder, J.J. Démoed en J.H.M. Berends, ambtenaren der gemeente en drs. D.J. Verhaak, R.B.O.I., en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. F.H.A.M. Thunnissen, advocaat te Den Haag en J.P. van Rijn, zijn verschenen. Daar is ook gehoord de Regionaal Inspecteur, vertegenwoordigd door mr. W.J.A. Vellekoop.
2.1. Bij de bestreden beslissing op bezwaar heeft het college aangenomen dat een bouwvergunning van rechtswege is ontstaan, zodat [appellant sub 2] niet in overtreding is indien zij een aanvang maakt met het bouwen van de 74 zomerwoningen en het college dan ook niet bevoegd was de last onder dwangsom op te leggen.
2.2. De Afdeling heeft in haar uitspraak van heden in de zaak met no. 200303347/1 geoordeeld – overeenkomstig hetgeen de rechtbank in eerste aanleg had beslist – dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat derhalve geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan. Anders dan het college bij zijn beslissing op bezwaar heeft aangenomen, was het derhalve wel bevoegd om handhavend op te treden. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de bestreden beslissing op bezwaar in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd.
2.3. De hoger beroepen van het college en [appellant sub 2] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004