ECLI:NL:RVS:2004:AO3373

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303344/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor zomerwoningen in Alkemade en de ontvankelijkheid van bezwaren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alkemade, dat op 28 mei 2002 het bezwaar van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] tegen een bouwvergunning voor 74 zomerwoningen op een perceel in Alkemade niet-ontvankelijk heeft verklaard. De bouwvergunning was op 28 juni 2001 van rechtswege verleend aan [appellant sub 2]. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 14 april 2003 de beroepen van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het college en [appellant sub 2] hebben hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 11 februari 2004 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] als belanghebbenden moesten worden aangemerkt, ondanks de afstand van ongeveer 1100 meter tussen hun woning en het bouwproject. Het college betoogde dat deze afstand te groot was en dat er nauwelijks zicht op het perceel was. De Raad van State oordeelde echter dat de afstand niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van de bezwaren, omdat [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] vrij zicht hadden op het bouwplan en de ruimtelijke uitstraling van het project van betekenis was.

De hoger beroepen zijn ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200303344/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Alkemade,
2. [appellant sub 2], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 april 2003 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Alkemade
2. [wederpartij sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Alkemade
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2002 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) het door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] gemaakte bezwaar tegen de volgens het college op 28 juni 2001 van rechtswege aan appellant sub 2 verleende bouwvergunning voor de bouw van 74 zomerwoningen op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Alkemade (hierna: het perceel) niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2003, verzonden op 17 april 2003, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de daartegen door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief van 22 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2003, en [appellant sub 2] bij brief van 26 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 21 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 augustus 2003 hebben [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Leiden, A.H. Meerburg, burgemeester, C.W. Uittenboogaard, wethouder, J.J. Démoed en J.H.M. Berends, ambtenaren der gemeente en drs. D.J. Verhaak, R.B.O.I., en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. F.H.A.M. Thunnissen, advocaat te Den Haag en J.P. van Rijn, zijn verschenen. Daar zijn ook gehoord [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2], vertegenwoordigd door [wederpartij sub 1].
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] ten onrechte als belanghebbenden bij het besluit van 28 juni 2001 heeft aangemerkt. Volgens het college is de afstand tussen het perceel waarop zich de woning van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] bevindt en het perceel waarop het bouwplan is gerealiseerd, die naar niet in geding is circa 1100 meter bedraagt, hiervoor te groot en is er geen, althans nauwelijks, zicht op het perceel omdat er tussen beide percelen een rij populieren en een dijklichaam gelegen is. Voorzover er in de wintermaanden al zicht op het perceel is, zijn volgens het college slechts de daken van enkele zomerwoningen zichtbaar.
Dit betoog faalt. Het perceel waarop zich de woning van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] bevindt, is hoger gelegen dan het perceel waarop het bouwplan is gerealiseerd, terwijl zich tussen de beide percelen geen verdere bebouwing bevindt. Dientengevolge hebben [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] vrij zicht op het bouwplan, terwijl de ruimtelijke uitstraling van het onderhavige bouwplan, ook vanwege het omliggende open landschap, dusdanig van betekenis moet worden geacht, dat ondanks de betrekkelijk grote afstand tussen beide percelen niet staande gehouden kan worden dat [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] door het besluit niet rechtstreeks in hun belangen zijn getroffen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.3. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004
47-398.