ECLI:NL:RVS:2004:AO2870

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305504/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huursubsidie aanvraag en vangnetregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda, die op 1 juli 2003 het beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk had op 17 juni 2002 de aanvraag van appellant en zijn zakenpartner voor een bijdrage in de huurkosten in het kader van de vangnetregeling huursubsidie buiten behandeling gesteld. Dit besluit volgde nadat het college had vastgesteld dat de aangeleverde gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. Appellant had in een gesprek met het college aangegeven dat hij door onwil van zijn zakenpartner niet in staat was om de gevraagde gegevens te overleggen. Ondanks herhaalde verzoeken om aanvullende informatie, waaronder een kopie van het aanslagbiljet, heeft appellant de benodigde documenten niet aangeleverd. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat appellant niet had voldaan aan de vereisten voor het aanvragen van huursubsidie.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hem niet kan worden verweten dat hij de benodigde gegevens niet heeft overgelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de gevolgen van het niet kunnen overleggen van de gegevens voor rekening van appellant komen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college de aanvraag niet kon behandelen, aangezien appellant en zijn zakenpartner de formulieren voor de aanvraag om huursubsidie niet hadden teruggestuurd. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, zij het met verbetering van de gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200305504/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 1 juli 2003 in het geding tussen:
appellant en [zakenpartner]
en
het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk (hierna: het college) de aanvraag van appellant en [zakenpartner] voor een bijdrage in de huurkosten in het kader van de zogeheten vangnetregeling huursubsidie voor de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002 buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 30 juli 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2003, verzonden op 9 juli 2003, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is nog een stuk ontvangen van appellant. Een afschrift van dit stuk is aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2003, waar appellant in persoon, vertegenwoordigd door mr. U. Santi, advocaat te Waalwijk, [zakenpartner] en het college, vertegenwoordigd door mr. F.J.A. Hustin, medewerker bezwaar en beroep van de gemeente Waalwijk, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kan het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
2.2. Ingevolge artikel 26b, eerste lid, van de Huursubsidiewet (hierna: HSW) kennen burgemeester en wethouders op aanvraag aan een huurder een bijzondere bijdrage toe ter tegemoetkoming in de kosten van het huren van een woning, indien voor het einde van het subsidietijdvak blijkt dat het rekeninkomen 20 procent hoger is dan het actueel inkomen.
Ingevolge het tweede lid wordt de hoogte van de bijzondere bijdrage in de huurlasten bepaald door, op de wijze die is bedoeld in artikel 21, het bedrag te berekenen van de huursubsidie dat behoort bij het actueel inkomen, en dit bedrag te verminderen met het bedrag van de huursubsidie dat behoort bij het rekeninkomen
Ingevolge het vierde lid wordt voor de toepassing van het begrip "subsidietijdvak", genoemd in het eerste lid, de huurder geacht tevens huursubsidie te hebben aangevraagd.
2.3. Omdat de bij de aanvraag vangnetregeling huursubsidie over de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002 van appellant en [zakenpartner] van 7 november 2001 behorende gegevens naar het oordeel van het college onvoldoende waren, heeft er een gesprek met appellant plaatsgevonden, waarin deze heeft medegedeeld als gevolg van onwil van zijn zakenpartner niet te kunnen beschikken over de verlangde gegevens en buiten staat te zijn deze aan de belastingdienst te verstrekken. Bij brief van 1 mei 2002 heeft het college appellant om de ontbrekende stukken gevraagd. Gebleken is dat op dat moment de aanslag 2000 nog niet bekend was. Bij brief van 14 mei 2002 heeft het college verzocht om uiterlijk 24 mei 2002 een kopie van het aanslagbiljet over 2000 en een kopie van de boekhouding in te leveren. Omdat de gevraagde inkomensgegevens niet werden verstrekt, is op 17 juni 2002 het besluit tot het niet behandelen van de aanvraag gevolgd.
Vast staat dat appellant en [zakenpartner] de formulieren voor de aanvraag van huursubsidie over de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002 niet hebben teruggestuurd en dat aan hen over dit tijdvak geen huursubsidie is toegekend.
2.4. De rechtbank heeft overwogen, dat uit het eerste en vierde lid van artikel 26b van de HSW, in onderlinge samenhang bezien, voortvloeit dat eerst huursubsidie moet zijn aangevraagd, in welk kader het rekeninkomen dient te worden bepaald, alvorens kan worden beoordeeld of wordt voldaan aan de vereisten om in aanmerking te komen voor een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van de vangnetregeling. Gelet op deze samenhang, alsmede op het feit dat appellant en [zakenpartner] de formulieren voor de aanvraag om huursubsidie over het tijdvak van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002 niet hebben teruggestuurd, is de rechtbank van oordeel dat het college het verzoek om een bijdrage op grond van de vangnetregeling terecht niet in behandeling heeft genomen.
2.5. In de Memorie van Toelichting wordt bij het tweede lid van artikel 26b van de HSW het volgende opgemerkt: "Uit de berekeningsmethode vloeit voort dat als tevens normale huursubsidie is toegekend, die gewoon doorloopt. De bijzondere bijdrage is dan aanvullend. Uit de berekening vloeit echter ook voort dat als er wel recht bestaat op huursubsidie, maar die is om welke reden dan ook niet, of niet tijdig, aangevraagd, de bijzondere bijdrage slechts aanvullend is op datgene wat zou zijn toegekend indien wèl huursubsidie zou zijn aangevraagd. De bijzondere bijdrage is dus niet bedoeld als een tegemoetkoming aan «spijtoptanten»" (Kamerstukken TK, 1997-1998, 25 817, nr. 3, pagina's 8 en 9).
Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd, dat het, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voor toekenning van een bijzondere bijdrage in de huurlasten niet nodig is dat tevens huursubsidie is of wordt aangevraagd. In een dergelijke situatie dient het college bij de beantwoording van de vraag of, en zo ja, tot welk bedrag recht bestaat op bijzondere bijdrage in de huurlasten ook het rekeninkomen te berekenen. Daartoe dient dan wel te worden beschikt over de inkomensgegevens met betrekking tot het subsidietijdvak.
2.6. Het ook in hoger beroep door appellant gevoerde betoog dat hem niet kan worden verweten dat hij de benodigde gegevens niet heeft overgelegd, baat hem niet. De gevolgen van de omstandigheid dat hij toen buiten staat was de gevraagde gegevens te produceren, komen voor zijn rekening en risico. Nu appellant naar aanleiding van de brieven van 7 en 14 mei 2002 evenmin heeft aangegeven dat hij de benodigde gegevens op afzienbare termijn kon leveren, heeft het college kunnen besluiten de aanvraag niet te behandelen en dit besluit bij het besluit op bezwaar te handhaven. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust, worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2004
195-209.