200303684/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Dronten,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 24 april 2003 in het geding tussen:
de Inspecteur van de Ruimtelijke Ordening, regio Noord-West
Bij besluit van 1 mei 2001 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals deze gold vóór 3 april 2000, (hierna: de WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen van een kantoor, kantine en magazijn in een woning en gastenverblijf op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 oktober 2001 heeft het college het daartegen door de Inspecteur van de Ruimtelijke Ordening, regio Noord-West, (hierna: de Inspecteur) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 augustus 2003 heeft [vergunninghouder] een memorie ingediend.
Bij brief van 14 augustus 2003 heeft de Inspecteur van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nader stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de ander partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Deuzeman, ambtenaar der gemeente, en de Inspecteur, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup en mr. ing. E. Jager, beiden werkzaam bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen. Voorts is daar verschenen [vergunninghouder] in persoon en bijgestaan door mr. H.A. Bosma, advocaat te Dronten.
2.1. Het bouwplan betreft de verandering van een kantoor, kantine en magazijn van Staatsbosbeheer in een woning van 175 m2 en een gastenverblijf voor een zogenoemde bed & breakfast gelegenheid.
2.2. Ingevolge het ter plaatse sedert 1971 geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied Dronten” rust op het perceel de bestemming “Bos”. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bos, het oprichten van gebouwen ten behoeve van sanitaire voorzieningen, schuilhutten en andere bouwwerken, het uitvoeren van andere werken betrekking hebbende op de instandhouding en exploitatie van het bos en op de ontsluiting van het gebied, met dien verstande dat:
a. het oprichten van één dienstwoning en één bedrijfsgebouw per 500 ha aanééngesloten bestemming is toegestaan;
b. de hoogte van de dienstwoning en van het bedrijfsgebouw ten hoogste 8 m mag bedragen;
c. het oppervlak van de dienstwoning ten hoogste 120 m2 mag bedragen;
d. het oppervlak van het bedrijfsgebouw ten hoogste 200 m2 mag bedragen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders onder nader aangegeven voorwaarden vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor het oprichten van gebouwen, niet voor bewoning bestemd, zoals kinderboerderijen, restaurants, kiosken voor verkoop van kleine etenswaren en dergelijke.
Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden om, nadat de bestemmingen van het plan zijn verwezenlijkt, gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of voor doeleinden, welke strijdig zijn met de uit het plan voortvloeiende bestemming van die gronden en opstallen.
Ingevolge artikel 53, tweede lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid, mits hierdoor aan de bedoelingen van het plan geen ernstige afbreuk wordt gedaan en nadat “derden” op een daartoe geëigende wijze in de gelegenheid zijn gesteld hun belangen onder de aandacht van burgemeester en wethouders te brengen.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inbreuk van het bouwplan op het geldende planologisch regime niet onaanzienlijk moet worden geacht.
Dat betoog faalt. Het bouwplan doorbreekt de directe band van de bestaande bebouwing met de bosbestemming, nu het primair gericht is op het voorzien in een permanente woning voor [vergunninghouder]. De voorziene dienstverlening in het gastenverblijf van overnachting en ontbijt vormt, ook in aanmerking genomen dat het voor [vergunninghouder] een secundaire inkomstenbron zou vormen, daarop slechts een ondergeschikte aanvulling. Het creëren van deze woning op het perceel kan, anders dan het college kennelijk meent, niet op één lijn worden gesteld met de toegelaten woning ten dienste van de bestemming en met de bij wijze van binnenplanse vrijstelling mogelijke, de recreatie in het bos ondersteunende, functies, waarbij uitdrukkelijk bewoning is uitgesloten. Omdat het creëren van een burgerwoning voorop staat, vormt het bouwplan een ernstige inbreuk op het geldende planologisch regime. Gelet daarop kan ook het argument van het college dat de voorziene ‘Bed & Breakfast’ volgens de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering” tot een lichtere categorie behoort dan het binnen de bestemming toegelaten bosbouwbedrijf, geen doel treffen.
2.4. Evenmin slaagt het betoog van het college dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan zich niet verdraagt met het toepasselijke rijks- en provinciaal beleid, neergelegd in het “Structuurschema Groene Ruimte” onderscheidenlijk het “Omgevingsplan Flevoland”. Dit beleid staat in de weg aan het creëren van een burgerwoning in het betrokken gebied en het biedt dan ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het bestemmingsplan, waarop het college vooruitloopt, rechtskracht zal verkrijgen. De vraag of kleinschalige, recreatieve voorzieningen ter plaatse binnen het beleid passen, behoeft hier, gegeven de primaire gerichtheid van het bouwplan op het creëren van een burgerwoning, geen beantwoording.
2.5. Anders dan het college meent, heeft de rechtbank verder terecht overwogen dat, in het licht van de ingrijpende inbreuk op het geldende bestemmingsplan en het ontbreken van een toetsingskader, waaruit kan worden afgeleid dat een toekomstige bestemming als burgerwoning passend zou zijn, niet staande kan worden gehouden dat met de realisering van het bouwplan zodanig spoedeisende belangen zijn gemoeid, dat de reguliere procedure voor de herziening van het bestemmingsplan niet kan worden afgewacht. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college niet in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan de anticipatieprocedure.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2004