ECLI:NL:RVS:2004:AO2385

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305405/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om toevoeging rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage. Het verzoek werd afgewezen op 11 februari 2002, waarna de Raad voor Rechtsbijstand op 9 juli 2002 het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank te 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing op 30 juni 2003. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de zaak op 5 december 2003 ter zitting heeft behandeld.

De appellant had een klacht ingediend over stankoverlast en stelde dat er sprake was van huisvredebreuk, waarvoor hij aangifte had gedaan. Hij verzocht om rechtsbijstand voor deze klacht, maar het bureau en de Raad voor Rechtsbijstand oordeelden dat het verzoek een eenvoudig rechtsprobleem betrof dat zonder juridische bijstand kon worden afgehandeld. De rechtbank oordeelde dat de Raad in redelijkheid tot deze conclusie had kunnen komen, en dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat er een complexer rechtsprobleem speelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar uitspraak van 28 januari 2004 het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraken bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200305405/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 30 juni 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2002 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage een verzoek van appellant om toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen.
Bij besluit van 9 juli 2002 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2003, verzonden op 4 juli 2003, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 augustus 2003, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroepschrift is ingekomen op 13 augustus 2003. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 augustus 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de raad toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2003, waar appellant in persoon is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wrb kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bureau eenvoudig afgehandeld kan worden.
2.2. Appellant ontving in verband met klachten over stankoverlast in juni 2001 bezoek van de politie Rijswijk en een ambtenaar van die gemeente. Volgens appellant was sprake van huisvredebreuk, van welk strafbaar feit appellant aangifte heeft gedaan. Appellant beklaagt zich erover dat deze aangifte niet in behandeling is genomen. Het verzoek om toevoeging betreft rechtsbijstand ter zake van deze klacht.
2.3. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bureau - en de raad in administratief beroep - op grond van het aanvraagformulier in onderlinge samenhang bezien met de brief van de toenmalige rechtsbijstandverlener van appellant van 27 januari 2002 mocht aannemen dat door deze namens appellant toevoeging was gevraagd ter zake van een klacht tegen het niet in behandeling nemen door de politie van aangifte van genoemd strafbaar feit. De rechtbank heeft voorts terecht geconcludeerd dat uit hetgeen door appellant in beroep is aangevoerd niet valt af te leiden dat deze betwist dat een klachtprocedure tegen het niet in behandeling nemen door de politie van bedoelde aangifte zodanig eenvoudig is dat juridische bijstand van een advocaat niet noodzakelijk is. Appellant heeft verder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de toevoeging is aangevraagd voor een ander en meeromvattend rechtsprobleem dan de hiervoor genoemde klachtprocedure. De rechtbank heeft, gelet daarop, terecht geen grond gevonden voor de conclusie dat de raad niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat voor het inroepen van de hulp van een advocaat geen aanleiding bestond, omdat het een eenvoudig af te handelen rechtsprobleem betrof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wrb.
2.4. De rechtbank heeft voorts - nu het beroep is gericht tegen de reële beslissing op administratief beroep - in het betoog dat de raad de beslistermijnen niet in acht heeft genomen, nog los van de juistheid ervan, terecht geen aanleiding gezien het besluit van 9 juli 2002 te vernietigen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2004
195-209.