ECLI:NL:RVS:2004:AO2025

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308866/1 en 200308866/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor het verplanten en verwijderen van bomen in de Spaarndammerstraat te Amsterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 januari 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep van de stichting "Stichting de Groene Reael" tegen besluiten van het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Westerpark te Amsterdam. De zaak betreft de vergunningverlening voor het verplanten van 6 bomen, het verwijderen van 35 bomen en het verplanten van 2 bomen in de Spaarndammerstraat, met een herplantplicht voor 32 bomen. De vergunningen werden verleend op 1 juli 2003, maar werden door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 19 december 2003 gedeeltelijk vernietigd, omdat de vergunning voor drie iepen niet voldoende gemotiveerd was. De appellanten stelden dat de noodzaak voor de kap van de iepen niet voldoende was onderbouwd en dat er geen zorgvuldige belangenafweging had plaatsgevonden. De Raad van State oordeelde dat het dagelijks bestuur de mogelijkheid tot verplanten had onderzocht en dat de conclusie was dat verplanten niet uitvoerbaar was. De voorzieningenrechter had terecht geen grond gevonden voor vernietiging van het besluit van 14 oktober 2003, omdat de belangen van de uitvoering van het herinrichtingsplan zwaarder wogen dan de belangen van de bomen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de voorzieningenrechter werd bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200308866/1 en 200308866/2.
Datum uitspraak: 12 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting de Groene Reael" en [appellant], gevestigd, onderscheidenlijk wonend, te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 19 december 2003 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Westerpark te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 1 juli 2003 heeft het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Westerpark te Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan de gemeente Amsterdam, stadsdeel Westerpark, vergunning verleend voor het verplanten van 6 bomen in de Spaarndammerstraat te Amsterdam, het verwijderen van 35 bomen en het verplanten van 2 bomen aldaar, onder het opleggen van een herplantplicht voor in principe 32 bomen.
Bij besluit van 14 oktober 2003 heeft het dagelijks bestuur, voorzover thans van belang, het daartegen door onder meer appellanten gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige ongegrond, waarbij die besluiten onder aanvulling van de motivering in stand zijn gelaten, zulks overeenkomstig een advies van de algemene commissie voor beroep- en bezwaarschriften Westerpark van 10 oktober 2003.
Bij uitspraak van 19 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door onder meer appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, doch slechts voorzover daarbij vergunning is verleend voor drie iepen, en voor het overige ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan hebben zij aangevuld bij brief van 1 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Voorts hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op 2 januari 2004 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], secretaris/penningmeester van Stichting de Groene Reael, vergezeld van [gemachtigde], als bomenconsulent werkzaam voor de gemeente Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. I.H. van den Berg, advocaat te Amsterdam, vergezeld van de projectleider J. Hartog en de boominspecteur T.H.L. Mulder, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening Westerpark 2003 (hierna: de Bomenverordening) is het verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur houtopstand te vellen, te doen vellen, of te herplanten.
Ingevolge artikel 3 van die verordening, voorzover thans van belang, beoordeelt het dagelijks bestuur de aanvraag aan de hand van de verordening, inclusief bijbehorende lijst van criteria, na schriftelijk advies van de afdeling Groen van stadsdeel Westerpark.
Ingevolge het eerste lid van artikel 5 weigert het dagelijks bestuur een vergunning, indien het belang van verlening niet opweegt tegen onder andere een der navolgende waarden:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- waarden van stads- en dorpsschoon;
- waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Ingevolge het derde lid betrekt het dagelijks bestuur in de belangenafweging de boomwaarde, voorzover als mogelijk is onder verwijzing naar het geldende bestemmingsplan, groen-, bomen-, of landschapsplan.
Met de Bomenverordening zijn door de stadsdeelraad de “Criteria vergunning in het kader van de Bomenverordening”, als bedoeld in artikel 3 van die verordening, vastgesteld. Daarin zijn onder meer de volgende passages te vinden:
”Als uitgangspunt geldt dat bomen en houtopstanden zoveel mogelijk behouden worden. De vraag of een boom mag worden gekapt wordt dan ook in principe met ‘nee’ beantwoord. Toetsing aan een aantal criteria kan ertoe leiden dat toch een vergunning wordt afgegeven, hetzij om de boom te verplanten, hetzij om hem te kappen. Als kap noodzakelijk blijkt te zijn, wordt bij afgifte van de vergunning bepaald of herplant als voorwaarde wordt gesteld. Het dagelijks bestuur hanteert de volgende criteria voor het toekennen van een kap- of verplantvergunning.
(…)
1.7 Herprofilering en herinrichting
Het uitgangspunt bij een herprofilering van een straat is dat er zoveel mogelijk bestaande bomen worden behouden. Het kan echter voorkomen dat door het wijzigen van het wegprofiel bomen verwijderd moeten worden. Bij het herinrichten van plantsoenen en parken kunnen er eveneens redenen bestaan om bomen te verwijderen ten behoeve van een verbeterde inrichting. Ook kan er een situatie optreden waarbij een wijziging tot stand komt in de verdeling van de openbare ruimte. Dit heeft een plattegrondswijziging tot gevolg. In alle bovenomschreven gevallen geldt dat op het moment van aanvraag een door het bestuur vastgesteld plan voor herprofilering of herinrichting aanwezig moet zijn. (…)”
In de toelichting op artikel 3 van de Bomenverordening staat dat de aanvraag beleidsmatig wordt getoetst aan vorenbedoelde criteria. In de toelichting bij voormeld onderdeel 1.7 staat verder dat bij het verwijderen van bomen door herprofilering in eerste instantie bekeken zal moeten worden of de te verwijderen boom verplantbaar is. Als dit reëel uitvoerbaar is, zal volgens de toelichting een verplantvergunning en geen kapvergunning worden verleend. De afwegingen of een boom verplantbaar is zijn van cultuurtechnische aard en gaan onder andere in op soort, vorm, kwaliteit, wortelgestel en diameter, aldus de toelichting.
2.2. Op 25 april 2003 heeft het dagelijks bestuur een herinrichtingsplan Openbare Ruimte Spaarndammerstraat vastgesteld. De herinrichting maakt deel uit van een stadsvernieuwingsproject dat als doel heeft de inrichting van de openbare ruimte te verbeteren en de sociaal-economische structuur van de wijk te versterken. Wat betreft de Spaarndammerstraat wordt onder meer beoogd de verkeersveiligheid te vergroten en de winkelfunctie te revitaliseren, waartoe onder meer de rijbaan wordt versmald en de stoepen worden verbreed. De aanwezige bomen zijn daarbij betrokken. Het plan staat niet ter toets en was derhalve een gegeven bij de toetsing van het besluit van 14 oktober 2003. Alternatieve plannen voor herinrichting zijn niet aan de orde. De op het plan gebaseerde besluiten tot kap en verplanting van bomen kunnen in rechte slechts worden beoordeeld aan de hand van het hiervoor onder 2.1 vermelde kader.
2.3. De voorzieningenrechter heeft dat besluit, voorzover dat betrekking heeft op drie in de uitspraak nader aangegeven bomen, vernietigd, omdat het dagelijks bestuur zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat die bomen bij nader inzien behouden kunnen blijven. Dit aspect van de uitspraak maakt geen deel uit van het geschil in hoger beroep. Anders dan appellanten hebben betoogd, is er geen grond voor het oordeel dat de rest van het besluit ten onrechte niet reeds vanwege deze gedeeltelijke vernietiging ook is vernietigd. Het aan de vernietiging ten grondslag gelegde zorgvuldigheidsgebrek ziet niet op alle in het besluit opgenomen bomen. Voor elk van de bomen gelden voor het dagelijks bestuur afzonderlijke redenen om de kap noodzakelijk te achten.
2.4. Appellanten hebben zich met name tegen de kap van de iepen gekeerd. Zij hebben daartoe aangevoerd dat, samengevat weergegeven, de noodzaak van die kap niet of niet voldoende is gemotiveerd, geen zorgvuldige afweging van de betrokken belangen heeft plaatsgevonden en ten onrechte niet tot verplanten van de bomen is besloten.
2.4.1. Wat betreft het verplanten van de betrokken bomen, blijkt ten onrechte uit het besluit van 14 oktober 2003, zomin als uit dat van 1 juli 2003, dat de mogelijkheid hiertoe is onderzocht en waartoe dat onderzoek heeft geleid. Hierin heeft de voorzieningenrechter evenwel terecht geen grond gevonden voor vernietiging van het besluit van 14 oktober 2003, omdat uit de stukken blijkt dat die mogelijkheid in het kader van de totstandkoming van het herinrichtingsplan wel is onderzocht, doch de conclusie was dat verplanting niet wel uitvoerbaar is. In hetgeen appellanten terzake hebben aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet op deze conclusie mocht afgaan. Onder die omstandigheden was met de beslissing tot herprofilering van de Spaarndammerstraat, de noodzaak tot de kap gegeven.
Ingevolge artikel 5 van de Bomenverordening moesten de belangen, gediend met het verlenen van vergunning, worden afgewogen tegen die, gemoeid met het weigeren ervan, waaronder met name de in het eerste lid vermelde waarden. De voorzieningenrechter heeft, gelet op de beslissing op bezwaar, de daaraan ten grondslag liggende stukken en de daarop in beroep gegeven toelichting, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de met de vergunningverlening gediende belangen van de uitvoering van het herinrichtingsplan.
In hetgeen appellanten verder hebben aangevoerd, is evenmin grond gelegen voor het oordeel dat de voorzieningenrechter het door hem niet vernietigde gedeelte van de bestreden beslissing op bezwaar ten onrechte in stand heeft gelaten.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene, kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en ook overigens bestaat geen beletsel om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de voorzieningenrechter dient, voorzover aangevallen, te worden bevestigd. Gelet hierop, bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2004
18.