ECLI:NL:RVS:2004:AO2000

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301555/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke bouwvergunning voor strandpaviljoen in Zandvoort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank te Haarlem, waarin het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort een tijdelijke bouwvergunning heeft verleend voor de oprichting van een jaarrond paviljoen op het strand in Zandvoort. Het college verleende op 15 januari 2002 vrijstelling op basis van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en artikel 45 van de Woningwet, voor de duur van vijf jaar. De rechtbank verklaarde het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde het besluit van het college. Het college ging in hoger beroep, evenals de appellant sub 2, die ook betrokken was bij de aanvraag van de vergunning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 september 2003. De appellanten betoogden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat niet was voldaan aan artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro 1985), omdat er geen objectieve feiten waren die de tijdelijke afwijking rechtvaardigden. De Raad van State oordeelde echter dat de tijdelijkheid van de vergunde situatie niet aannemelijk was, aangezien het college en appellant sub 2 niet konden uitsluiten dat het strandpaviljoen permanent zou blijven als het experiment succesvol was.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de vrijstelling in strijd was met artikel 19 van het Bro 1985. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 21 januari 2004.

Uitspraak

200301555/1.
Datum uitspraak: 21 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 27 januari 2003 in het geding tussen:
[wederpartij] wonend te [woonplaats]
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2002 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) aan appellant sub 2 vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en met toepassing van artikel 45 van de Woningwet tijdelijke bouwvergunning verleend, beide voor de duur van vijf jaar, ten behoeve van het oprichten van een jaarrond paviljoen op het strand in Zandvoort ter hoogte van Boulevard Paulus Loot, perceel […], strandpaal […] te Zandvoort (hierna: het strandpaviljoen).
Bij besluit van 24 april 2002 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2003, verzonden op 31 januari 2003, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 april 2003. [appellant sub 2] heeft bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 april 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 april 2003 hebben [wederpartij] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college en van [wederpartij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem, en [appellant sub 2] in persoon, bijgestaan door mr. E. Pasman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Tevens zijn [wederpartij], bijgestaan door mr. C.M. Saris, advocaat te Amsterdam, daar gehoord. Verder zijn op verzoek van het college gehoord ir. T. van Heuvel, werkzaam bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, ir. P. van den Berg, werkzaam bij het Hoogheemraadschap van Rijnland, en W.J. Ardewijn, werkzaam bij de provincie Noord-Holland.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 17 van de WRO, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. Deze termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (hierna: het Bro 1985) wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend indien aannemelijk is, dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.
2.2. De bouw van het strandpaviljoen is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Natuur- en Recreatiegebieden”. Teneinde realisering daarvan bij wijze van experiment niettemin mogelijk te maken, heeft het college krachtens voormeld artikel 17 van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor de duur van vijf jaar.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan voormeld artikel 19 van het Bro 1985, omdat geen sprake is van objectieve feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een tijdelijke afwijking.
Dat betoog faalt. Anders dan in de door appellanten aangehaalde uitspraken van de Afdeling over de verlening van vrijstelling op grond van artikel 17 van de WRO en bouwvergunning voor opvangcentra voor asielzoekers (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juli 2002 in zaak nr. <a href=’http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=1158‘>200103409/1</a>, kan hier de tijdelijkheid van de vergunde situatie niet aannemelijk worden geacht. De centra werden immers opgericht in het kader van de tijdelijke opvang van asielzoekers. De rechtbank heeft in dit geval uit de uitlatingen van het college en [appellant sub 2] echter mogen begrijpen dat bepaald niet valt uit te sluiten dat indien het experiment succesvol verloopt het strandpaviljoen permanent ter plaatse gehandhaafd zal blijven. In hoger beroep is daarop geen ander licht geworpen. Het experimentele karakter van het strandpaviljoen biedt, anders dan appellanten menen, geen aanknopingspunt om aan te kunnen nemen dat de tijdelijkheid is gewaarborgd ook als het experiment slaagt, waarop het streven van betrokkenen toch voorzover mogelijk gericht zal zijn. Dat het strandpaviljoen na vijf jaar zal worden verwijderd, is onvoldoende aannemelijk geworden. De door appellant gememoreerde passages uit het convenant, in het kader waarvan het experiment tot jaarronde paviljoens op het strand is gestart, uit de Nota “Voorbeeldproject Zandvoort, dineren op het strand ook in de winter”, uit de huurovereenkomst tussen de gemeente Zandvoort en [appellant sub 2] en uit het besluit van het Hoogheemraadschap, waarin ontheffing is verleend van de Keur, die de tijdelijkheid van het experiment pogen te benadrukken, kunnen daaraan niet afdoen.
Het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat alternatieven ontbreken om het experiment met het strandpaviljoen planologisch mogelijk te maken, leidt niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheid, kan er niet toe leiden dat in strijd met artikel 19 van het Bro 1985 de in artikel 17 van de WRO bedoelde vrijstelling wordt verleend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2004
27-422.