ECLI:NL:RVS:2004:AO1836
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- H. Troostwijk
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Beslissing over de inherente afwijkingsbevoegdheid in vreemdelingenzaken
In deze zaak heeft de Raad van State op 16 januari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank te 's-Gravenhage. De appellante had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie was afgewezen. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, maar de Raad van State oordeelde anders. De kern van de zaak was de vraag of de beslissing om al dan niet gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid door de minister als een besluit kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat dit niet het geval is en dat een verzoek om toepassing van deze bevoegdheid niet kan worden gezien als een aanvraag in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De Raad oordeelde dat de minister de aanvraag van appellante ten onrechte had afgewezen, omdat er geen onherroepelijke beslissing op een eerdere aanvraag was genomen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de minister werd opgedragen om opnieuw op de aanvraag te beslissen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellante.