ECLI:NL:RVS:2004:AO1647

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302603/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot afsluiten van de Korte Molenstraat te Cuijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cuijk, dat op 11 mei 1998 is genomen. Dit besluit hield in dat de Korte Molenstraat tussen huisnummer 24 en de Grote Straat te Cuijk gefaseerd zou worden afgesloten voor doorgaand verkeer, met uitzondering van vrachtverkeer en openbaar vervoer. De afsluiting zou beginnen in maart 1999 en werd gemarkeerd door verkeersborden volgens model C1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. De appellante, die schadevergoeding eiste, had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank te 's-Hertogenbosch vernietigde op 2 augustus 2001 het besluit van het college, maar het college herzag zijn beslissing op 11 december 2001 en verklaarde het bezwaar opnieuw ongegrond, zonder schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank oordeelde op 12 maart 2003 dat het beroep van appellante deels gegrond was, maar het college bleef bij zijn standpunt. Appellante ging in hoger beroep bij de Raad van State, waar de zaak op 27 november 2003 werd behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college zijn besluitvorming op goede gronden had gebaseerd, onder andere op adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). De Afdeling concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat de beëindiging van haar bedrijfsactiviteiten het gevolg was van het verkeersbesluit en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200302603/1.
Datum uitspraak: 14 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 maart 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Cuijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cuijk (hierna: het college) onder meer besloten tot het gefaseerd vanaf maart 1999 afsluiten van de Korte Molenstraat tussen huisnummer 24 en de Grote Straat te Cuijk voor alle doorgaand verkeer met uitzondering van vrachtverkeer en openbaar vervoer door plaatsing van de borden overeenkomstig model C1 van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990.
Bij uitspraak van 2 augustus 2001 heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het besluit tot ongegrondverklaring van het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 11 december 2001 heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar van appellante en dit ongegrond verklaard. Daarbij is tevens geweigerd appellante nadeelcompensatie toe te kennen voor schade als gevolg van het verkeersbesluit van 11 mei 1998.
Bij uitspraak van 12 maart 2003, verzonden op 17 maart 2003, heeft de rechtbank het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, voorzover het is gericht tegen het door het college niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek van appellante om schadevergoeding in verband met de experimentele afsluitingen van de Korte Molenstraat op zaterdagen in juli en augustus vanaf 1993, en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 21 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2003, waar appellante in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], werkzaam bij [Juridisch Adviesburo], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Schendeler-van Oosten en mr. B.A.A. Lucas, ambtenaren bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de uitspraak van de rechtbank, voorzover daarbij het beroep ongegrond is verklaard.
2.2. Bij de beslissing op bezwaar van 11 december 2001 heeft het college het bezwaar van appellante tegen het verkeersbesluit van 11 mei 1998 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college geen aanleiding gezien appellante nadeelcompensatie toe te kennen voor schade als gevolg van dat verkeersbesluit. Het college heeft dit standpunt gebaseerd op twee adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) van oktober 2000 en 12 november 2001.
2.3. Appellante bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij onevenredige, buiten haar normaal maatschappelijk risico vallende en redelijkerwijs niet ten laste van haar komende schade heeft geleden als gevolg van het verkeersbesluit van 11 mei 1998 zonder succes.
2.4. De SAOZ heeft in haar rapport van oktober 2000 aangegeven dat zij het ook zonder de afsluiting van de Korte Molenstraat twijfelachtig acht of het bedrijf van appellante met de toenmalige bedrijfsvoering op langere termijn reële overlevingskansen had, waarbij de SAOZ heeft gewezen op de ontwikkeling van het netto-bedrijfsresultaat door de jaren heen, welk resultaat al vanaf 1995 en in toenemende mate negatief was. In haar rapport van 12 november 2001 heeft de SAOZ voorts aangegeven dat, nu de verkeersmaatregel eerst per 1 januari 2001 is geëffectueerd, zijnde de datum waarop appellante haar bedrijfsactiviteiten heeft beëindigd, van inkomensschade aan de kant van appellante als direct gevolg van de verkeersmaatregel geen sprake is. De SAOZ heeft geconcludeerd dat reeds om deze reden het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat niet valt in te zien waarom het college zijn besluitvorming niet op de adviezen van de SAOZ heeft mogen baseren. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat, nu appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten het directe gevolg is van de in geding zijnde verkeersmaatregel en zij voorts de gestelde derving van goodwill op geen enkele wijze met gegevens heeft onderbouwd, het college op goede gronden tot de slotsom is gekomen dat voor schadevergoeding geen aanleiding bestaat.
2.5. Voorzover ter zitting door appellante nog is betoogd dat met het nemen van het verkeersbesluit een daling van de winst is ingezet, voornamelijk door het vanaf dat moment wegblijven van potentiële klanten, kan de Afdeling haar daarin niet volgen. Dat een (nog) niet geëffectueerd verkeersbesluit een door omzetverlies veroorzaakte winstderving met zich zou brengen ligt in het algemeen niet voor de hand en is ook in dit geval niet aannemelijk geworden.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2004
91-391.