ECLI:NL:RVS:2004:AO1642

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302376/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de gemeente Bolsward om ligplaats of woonwagenstandplaats te creëren voor appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de raad van de gemeente Bolsward, die op 7 december 2000 heeft vastgesteld dat er geen ligplaats of woonwagenstandplaats voor hem gecreëerd zal worden. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de raad verklaarde dit bezwaar ongegrond op 26 april 2001. De rechtbank te Leeuwarden heeft op 10 april 2003 het beroep van de appellant gegrond verklaard en de beslissing van de raad vernietigd, waarbij het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 14 januari 2004 werd behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 november 2003 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.J.M. Jaasma. De raad werd vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer en mr. D. Veenstra. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het raadsbesluit van 7 december 2000 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden beschouwd, omdat het niet gericht is op rechtsgevolg maar slechts een politieke standpuntbepaling betreft.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 14 januari 2004.

Uitspraak

200302376/1.
Datum uitspraak: 14 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 10 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Bolsward.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2000 heeft de raad van de gemeente Bolsward (hierna: de raad) - onder meer - vastgesteld geen ligplaats of woonwagenstandplaats voor appellant te creëren.
Bij besluit van 26 april 2001 heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het door appellant gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 juni 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, en mr. D. Veenstra, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2. De rechtbank heeft het in bezwaar gehandhaafde raadsbesluit van 7 december 2000, waarbij is vastgesteld dat geen ligplaats of woonwagenstandplaats voor appellant wordt gecreëerd, aldus gelezen, dat de raad niet voornemens is om planologische medewerking te verlenen indien appellant een (stand)plaats voor zijn caravan in de gemeente Bolsward aanvraagt. Aangezien het raadsbesluit naar het oordeel van de rechtbank niet is gericht op rechtsgevolg, maar uitsluitend een voornemen behelst, kan het raadsbesluit niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb worden beschouwd. De rechtbank heeft in het vorenstaande aanleiding gezien de beslissing op bezwaar, voorzover daarbij het bezwaar van appellant ongegrond is verklaard, te vernietigen en dat bezwaar - zelf voorziend - alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3. Appellant bestrijdt dit oordeel van de rechtbank. Hij betoogt hiertoe dat in zijn aan het college van burgemeester en wethouders van Bolsward (hierna: het college) gerichte brief van 29 januari 1996 zowel een verzoek is vervat om vrijstelling van het geldende bestemmingsplan als bedoeld in artikel 17 dan wel artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), als een verzoek om ontheffing van het verbod met een woonwagen standplaats te hebben buiten een centrum als bedoeld in artikel 10 van de Woonwagenwet. Het raadsbesluit moet worden aangemerkt als een afwijzing van die verzoeken, aldus appellant.
2.4. Dit betoog faalt. Voor het aannemen van een - in het raadsbesluit vervatte - weigering om vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan als bedoeld in de WRO, moet een daartoe strekkend verzoek zijn gedaan. De brief van appellant van 29 januari 1996 kan, gelet op de inhoud daarvan, niet als een zodanig verzoek worden aangemerkt. Hoewel die brief een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 10 van de Woonwagenwet behelst, kan in het raadsbesluit naar het oordeel van de Afdeling niet een afwijzing van dat verzoek worden gelezen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bevoegdheid om een dergelijke ontheffing al dan niet te verlenen volgens evenbedoeld artikel niet aan de raad toekomt, maar aan het college van burgemeester en wethouders, terwijl zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2003 in zaak no. <a href=’http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=2743’>200202402/1</a> en AB 2003, 221), het college bij besluit van 10 juni 2002 op de desbetreffende aanvraag van appellant heeft beslist. Overigens kan het raadsbesluit, anders dan appellant ter zitting heeft betoogd, evenmin worden aangemerkt als de weigering om een ligplaatsvergunning te verlenen als bedoeld in de Woonschepenverordening van de gemeente Bolsward. In de brief van 29 januari 1996 is immers geen daartoe strekkend verzoek gedaan en bovendien is de bevoegdheid die vergunning al dan niet te verlenen op grond van die verordening eveneens voorbehouden aan het college.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, leest de Afdeling in hetgeen in het raadsbesluit ten aanzien van appellant is overwogen niets anders of meer dan de schriftelijke neerlegging van een politieke standpuntbepaling, welke, bij gebreke van concrete en definitieve besluitvorming, niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb inhoudt. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot hetzelfde oordeel gekomen en heeft derhalve terecht aanleiding gezien het door appellant gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2004
91-391.