200206331/1.
Datum uitspraak: 7 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[vennoot A], [vennoot B] en [appellante], waarvan voornoemde personen de vennoten zijn, wonend, onderscheidenlijk gevestigd te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 3 oktober 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard.
Bij besluit van 20 juni 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor de bouw van vries-, expeditie- en kantoorruimten op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) te [plaats].
Bij besluit van 25 januari 2001 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 oktober 2002, verzonden op 18 oktober 2002, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 30 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 februari 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2003, waar appellanten bij monde van [vennoot A], bijgestaan door mr. M.C.A. Stoop, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door T.H.M. Slats, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellanten betogen tevergeefs dat de uitspraak van 3 oktober 2002 ten onrechte niet mede het door [vennoot B] en [appellante] ingestelde beroep betreft. Dat in die uitspraak niet alle indieners van het gezamenlijke beroepschrift zijn vermeld, is een kennelijke misslag. De rechtbank heeft op dit beroepschrift uitspraak gedaan en aldus ten aanzien van alle appellanten. Nu is gesteld noch gebleken dat appellanten door de misslag in hun belangen zijn geschaad, ligt hierin geen grond voor vernietiging van de uitspraak.
2.2. Appellanten betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college er ten onrechte, zonder onderzoek te hebben gedaan naar de effecten daarvan op het naastgelegen perceel en hen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze daarover naar voren te brengen, mee heeft ingestemd dat het op te richten gebouw wordt gefundeerd door middel van zogenoemde DPA-palen.
Ook dat betoog faalt. Het was aan de rechtbank om aan de hand van de beroepsgronden te beoordelen of het besluit van 25 januari 2001 voor vernietiging in aanmerking komt. Het Bouwbesluit, noch een ander algemeen verbindend voorschrift, als bedoeld in artikel 44 Woningwet, bevat een voorschrift betreffende de bij de realisering van een vergund bouwwerk toe te passen heimethode. De heimethode, waarvan appellanten stellen dat die is toegepast, viel dan ook buiten de reikwijdte van de door de rechtbank te verrichten toetsing.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, als waar appellanten in hoger beroep om hebben verzocht, is geen plaats, reeds omdat die bepaling, die, gelet op artikel 39 van de Wet op de Raad van State, van overeenkomstige toepassing is op het hoger beroep, daarin slechts voorziet, indien het hoger beroep gegrond wordt verklaard, hetgeen niet het geval is.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2004