ECLI:NL:RVS:2003:AW7378

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307609/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten A en B tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 16 oktober 2003. De rechtbank had eerder de aanvraag van appellanten om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, op basis van een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 1 augustus 2002. De rechtbank oordeelde dat het asielrelaas van appellanten onvoldoende zwaarwegend was en verklaarde het beroep ongegrond. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, maar de Raad van State oordeelt dat de ongegrondverklaring door de rechtbank niet is bestreden. Hierdoor hebben appellanten geen belang bij hun hoger beroep, dat zich enkel richt tegen de overwegingen van de aangevallen uitspraak. De Raad van State concludeert dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister het relaas van appellanten niet in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Het hoger beroep wordt dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 december 2003.

Uitspraak

RAAD VAN STATE
200307609/1.
Datum uitspraak: 19 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
A en B,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 16 oktober 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2002 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellanten om hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 oktober 2003, verzonden op 17 oktober 2003, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 december 2003 heeft de minister een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Nu de ongegrondverklaring door de rechtbank van de beroepsgrond tegen het subsidiaire standpunt van de minister dat het asielrelaas van appellanten als onvoldoende zwaarwegend wordt aangemerkt in hoger beroep niet is bestreden, heeft appellant geen belang bij zijn hoger beroep, dat zich enkel richt tegen de overwegingen van de aangevallen uitspraak die ertoe strekken dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister het relaas niet in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V.J. de Graaf, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. De Graaf
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2003
360.