ECLI:NL:RVS:2003:AW7378
Raad van State
- Hoger beroep
- C.H.M. van Altena
- V.J. de Graaf
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten A en B tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 16 oktober 2003. De rechtbank had eerder de aanvraag van appellanten om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, op basis van een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 1 augustus 2002. De rechtbank oordeelde dat het asielrelaas van appellanten onvoldoende zwaarwegend was en verklaarde het beroep ongegrond. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, maar de Raad van State oordeelt dat de ongegrondverklaring door de rechtbank niet is bestreden. Hierdoor hebben appellanten geen belang bij hun hoger beroep, dat zich enkel richt tegen de overwegingen van de aangevallen uitspraak. De Raad van State concludeert dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister het relaas van appellanten niet in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Het hoger beroep wordt dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 december 2003.