ECLI:NL:RVS:2003:AO9244

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303965/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Sudanese nationaliteit en verblijfsvergunning op basis van Nuba-afkomst

In deze zaak gaat het om de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel door een appellant van Sudanese afkomst, die stelt tot de Nuba-bevolkingsgroep te behoren. De staatssecretaris van Justitie heeft de aanvraag afgewezen op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris stelt dat de appellant, ondanks zijn Nuba-afkomst, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning omdat hij sinds zijn achtste jaar in het noordelijke Khartoem heeft gewoond. Volgens de Vreemdelingencirculaire 2000 komt een asielzoeker uit Sudan alleen in aanmerking voor een verblijfsvergunning als hij behoort tot de zuidelijke niet-Arabische bevolkingsgroepen, tenzij hij voor zijn vertrek uit Sudan langere tijd probleemloos in het noorden heeft verbleven. De rechtbank heeft de ongegrondverklaring van de aanvraag door de staatssecretaris bevestigd, en het hoger beroep van de appellant is eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de appellant niet tot de beschermde bevolkingsgroepen behoort, gezien zijn langdurige verblijf in het noorden van Sudan. De grieven van de appellant worden verworpen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad van State concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
200303965/1.
Datum uitspraak: 18 augustus 2003
Rectificatie, pagina 3
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
A ,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 22 mei 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 mei 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 juni 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 juli 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Nu de ongegrondverklaring door de rechtbank van de beroepsgrond tegen het subsidiaire standpunt van de staatssecretaris dat het relaas als onvoldoende zwaarwegend wordt aangemerkt in hoger beroep niet is bestreden, heeft appellant geen belang bij zijn grief dat de rechtbank de geloofwaardigheid van het asielrelaas ten onrechte in het midden heeft gelaten.
Grief I faalt.
2.2. Grief II richt zich tegen de overweging dat het beroep van appellant op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) niet kan slagen. Volgens appellant miskent de rechtbank aldus dat hij tot de Nuba-bevolkingsgroep behoort en op grond daarvan in aanmerking komt voor categoriale bescherming.
2.2.1. In paragraaf C8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), hoofdstuk ”Beoordeling van asielaanvragen van Sudanese nationaliteit”, is - voorzover thans van belang - als beleidsuitgangspunt neergelegd dat een asielzoeker uit Sudan in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, indien hij behoort tot de zuidelijke niet-Arabische bevolkingsgroepen, tenzij hij direct voorafgaande aan zijn vertrek uit Sudan gedurende langere tijd probleemloos in het noorden van Sudan heeft verbleven. In dit hoofdstuk wordt vermeld dat met de woorden ‘gedurende langere tijd’ een periode van tenminste zes maanden wordt bedoeld.
2.2.2. In zijn voornemen de aanvraag af te wijzen, dat is ingelast in het besluit van 10 april 2002, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat appellant niet tot een categorie asielzoekers behoort, voor wie naar zijn oordeel terugkeer naar het land van herkomst in verband met de algehele situatie aldaar van bijzondere hardheid is. Daartoe heeft hij overwogen dat appellant heeft gesteld dat hij van Nuba-afkomst is, maar sinds hij acht jaar oud was in Karthoem in het noorden van Sudan heeft gewoond. Onder verwijzing naar de voormelde paragraaf van de Vc 2000 heeft de staatssecretaris vervolgens overwogen dat appellant, gelet op het feit dat hij langere tijd in het noorden van Sudan heeft verbleven en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aldaar problemen heeft ondervonden, ondanks zijn gesteld Nuba-afkomst niet in aanmerking komt voor de hiervoor genoemde verblijfsvergunning.
Nu niet in geschil is dat appellant sinds zijn achtste jaar in Karthoem heeft gewoond, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellant volgens het gevoerde beleid niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Gemert
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2003
Verzonden: 18 augustus 2003
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,