ECLI:NL:RVS:2003:AO9244
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- H.G. Lubberdink
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Sudanese nationaliteit en verblijfsvergunning op basis van Nuba-afkomst
In deze zaak gaat het om de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel door een appellant van Sudanese afkomst, die stelt tot de Nuba-bevolkingsgroep te behoren. De staatssecretaris van Justitie heeft de aanvraag afgewezen op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris stelt dat de appellant, ondanks zijn Nuba-afkomst, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning omdat hij sinds zijn achtste jaar in het noordelijke Khartoem heeft gewoond. Volgens de Vreemdelingencirculaire 2000 komt een asielzoeker uit Sudan alleen in aanmerking voor een verblijfsvergunning als hij behoort tot de zuidelijke niet-Arabische bevolkingsgroepen, tenzij hij voor zijn vertrek uit Sudan langere tijd probleemloos in het noorden heeft verbleven. De rechtbank heeft de ongegrondverklaring van de aanvraag door de staatssecretaris bevestigd, en het hoger beroep van de appellant is eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de appellant niet tot de beschermde bevolkingsgroepen behoort, gezien zijn langdurige verblijf in het noorden van Sudan. De grieven van de appellant worden verworpen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad van State concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.