ECLI:NL:RVS:2003:AO1291

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308528/1 en 200308528/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor het kappen van bomen in Enschede

Op 4 maart 2003 verleende het college van burgemeester en wethouders van Enschede vergunning voor het kappen van een linde en een eik op een bouwterrein in de gemeente. Tegen deze vergunning hebben appellanten bezwaar gemaakt, dat op 3 oktober 2003 ongegrond werd verklaard. Hierop hebben appellanten hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij ook verzochten om een voorlopige voorziening. De zaak werd behandeld op 22 december 2003, waar appellanten en het college vertegenwoordigd door M.D. Rol en P.M. Stinenbosch aanwezig waren.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. In de overwegingen werd vastgesteld dat nader onderzoek niet nodig was en dat de argumenten van appellanten in hoger beroep voornamelijk een herhaling waren van hun eerdere betoog. De voorzieningenrechter had in de eerdere uitspraak op goede gronden beslist, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Hierdoor werd de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin, waarbij de Voorzitter de uitspraak bevestigde en het verzoek afwees. De uitspraak vond plaats op 24 december 2003.

Uitspraak

200308528/1 en 200308528/2.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo van 1 december 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) aan Stadsdeel Noord van de gemeente Enschede vergunning verleend voor het kappen van een linde en een eik op de [locatie] in die gemeente, op een bouwterrein tegenover nr. […], zoals aangegeven op de bij de vergunning behorende gewaarmerkte tekening.
Bij besluit van 3 oktober 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep hebben zij aangevuld bij brief van 18 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Voorts hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2003, waar appellant [naam] in persoon en het college, vertegenwoordigd door M.D. Rol en P.M. Stinenbosch, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en ook overigens bestaat geen beletsel om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Hetgeen appellanten in hoger beroep naar voren hebben gebracht, komt in essentie neer op een herhaling van hun betoog in beroep en kan niet leiden tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter is op goede gronden tot een juiste beslissing gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop, bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003
18.