ECLI:NL:RVS:2003:AO0926

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302924/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor seniorenwoning in Landgraaf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht, die op 25 april 2003 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de vrijstelling en bouwvergunning die op 6 augustus 2002 door het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf is verleend aan de vergunninghouder voor het oprichten van een seniorenwoning op een specifiek perceel in de gemeente Ubach over Worms. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, stelde dat de rechtbank had miskend dat het college in redelijkheid geen vrijstelling had kunnen verlenen van het bestemmingsplan.

De Raad van State oordeelt dat de bouw van de woning op het perceel is toegestaan volgens het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de afwijkingen van de planvoorschriften minder dan 10% bedragen, waardoor het college bevoegd was om vrijstelling te verlenen. Appellant betoogde dat de vergunninghouder niet had aangetoond de woning daadwerkelijk te zullen bouwen en dat de realisatie van het bouwplan enkel bedoeld was om zijn bedrijfsvoering te belemmeren. Dit betoog werd door de Raad van State verworpen, aangezien de rechtbank terecht had geoordeeld dat de belangen van appellant niet onevenredig werden geschaad door de vrijstelling.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college op goede gronden de bouwvergunning heeft verleend. Het hoger beroep van appellant wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 24 december 2003.

Uitspraak

200302924/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 25 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf (hierna: het college) aan [derde belanghebbende] (hierna: vergunninghouder) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een seniorenwoning op het perceel, kadastraal bekend, gemeente Ubach over Worms, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 november 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 25 juli 2003 heeft vergunninghouder een reactie op het hoger beroep ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. P. Baur, advocaat te Landgraaf, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.J.M. Huijten, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [vergunninghouder], in persoon verschenen en bijgestaan door mr. N.P.J. Frijns, advocaat te Maastricht.
2. Overwegingen
2.1. De gronden waarop het bouwplan, dat voorziet in de bouw van een seniorenwoning met aangebouwde garage, is geprojecteerd, zijn, ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Waubach-Noord”, bestemd voor “Woondoeleinden I”. Niet in geschil is dat het bouwplan voor wat betreft de maximale inhoud van de woning niet voldoet aan het bepaalde in artikel 15, onder III, sub c, en aan het bepaalde in artikel 15, onder IV, sub b, van de planvoorschriften ten aanzien van de maximale goothoogte van de garage. Teneinde de gevraagde vergunning te kunnen verlenen, heeft het college gebruik gemaakt van de hem op grond van artikel 26, onder I, sub 4, van de planvoorschriften toekomende bevoegdheid om vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 15, onder III, sub c, en artikel 15, onder IV, sub b, van de planvoorschriften.
2.2. Ingevolge artikel 26, onder I, aanhef en sub 4, van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van de in artikel 15 genoemde percentages en maten, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
2.3. Niet in geschil is dat de afwijkingen minder bedragen dan 10%, zodat het college bevoegd is de hierboven bedoelde vrijstelling te verlenen. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college, gelet op zijn belangen, in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen van het bestemmingsplan en dat de bouwvergunning derhalve diende te worden geweigerd. Hij voert daartoe aan dat vergunninghouder niet heeft aangegeven de woning daadwerkelijk te zullen bouwen, dat betwijfeld moet worden of hij deze zelf zal gaan bewonen en dat de eventuele realisering van het bouwplan uitsluitend tot doel heeft de bedrijfsvoering van appellant te belemmeren.
2.4. Dit betoog faalt. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de bouw van een woning op het perceel op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Van dit gegeven dient bij de beslissing omtrent vrijstelling te worden uit gegaan. Bij het nemen van die beslissing, heeft het college terecht onder ogen gezien de vraag of door de beoogde afwijking van hetgeen op grond van artikel 15 van de planvoorschriften is toegestaan, de belangen van appellant niet onevenredig worden geschaad. Het college heeft die vraag op goede gronden ontkennend beantwoord. Terecht is geoordeeld dat de vraag naar de noodzakelijkheid van de woning daarbij geen rol kan spelen. Dat geldt evenzeer voor de vraag of de woning daadwerkelijk zal worden gerealiseerd, en zo ja, of vergunninghouder deze zal gaan bewonen.
2.5. Niet is gebleken dat de bedrijfsvoering van appellant door de bij de vrijstelling toegestane afwijking van de maximale inhoud en de maximale goothoogte, onevenredig wordt geschaad. Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten op grond van artikel 26, onder I, sub 4, van de planvoorschriften, vrijstelling te verlenen en mitsdien – gelet op artikel 44 van de Woningwet - op goede gronden bouwvergunning heeft verleend.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. van Ettekoven w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003
58-439.