ECLI:NL:RVS:2003:AO0910

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303132/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanlegvergunning voor grondbewerkingen ten behoeve van bollenteelt

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Zijpe op 18 april 2001 een aanvraag voor een aanlegvergunning geweigerd. De aanvraag was ingediend door [wederpartij] voor het egaliseren en uitvoeren van grondbewerkingen, alsmede voor het afgraven, bodemverlagen en ophogen van gronden, met als doel het permanent omzetten van de grond voor bollenteelt op een perceel nabij [locatie] te [plaats]. Het college verklaarde het bezwaar van [wederpartij] tegen deze weigering op 23 juli 2001 ongegrond. Hierop heeft [wederpartij] beroep ingesteld bij de rechtbank te Alkmaar, die op 3 april 2003 het beroep gegrond verklaarde en de beslissing op bezwaar vernietigde. De rechtbank herstelde de situatie door het besluit van 18 april 2001 te herroepen en bepaalde dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 23 juli 2001.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 10 november 2003 werd het college vertegenwoordigd door mr. M.J.M. de Ruyter en J.A. Paasman, terwijl [wederpartij] werd vertegenwoordigd door leden van de directie. Het college betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat haar uitspraak in de plaats moest treden van het vernietigde besluit. De Raad van State oordeelde echter dat het college niet op tegen het oordeel van de rechtbank kwam dat voor de gevraagde werkzaamheden geen aanlegvergunning vereist was. Het college erkende dat er geen ander besluit mogelijk was dan herroeping van het besluit van 18 april 2001.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 december 2003.

Uitspraak

200303132/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Zijpe,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 3 april 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2001 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd om aan [wederpartij] aanlegvergunning te verlenen voor het egaliseren en uitvoeren van grondbewerkingen, alsmede voor het afgraven, bodemverlagen en ophogen van gronden, ten behoeve van het permanent omzetten voor bollenteelt van de grond op het perceel nabij [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 23 juli 2001 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het bezwaar tegen het besluit van 18 april 2001 gegrond verklaard, het besluit van 18 april 2001 herroepen en bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 23 juli 2001. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 14 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 augustus 2003 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. de Ruyter en J.A. Paasman, beiden ambtenaar der gemeente, bijgestaan door mr. A.J.H.W.M. Versteeg, advocaat te Amsterdam, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde], leden van de directie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college komt niet op tegen het oordeel van de rechtbank dat voor de werkzaamheden waarvoor [wederpartij] een aanlegvergunning had gevraagd, ingevolge artikel 5, zevende lid, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1989, tweede herziening”, geen aanlegvergunning is vereist. Het hoger beroep is niet gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het besluit op bezwaar van 23 juli 2001.
Het college betoogt uitsluitend dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aanleiding bestond om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 23 juli 2001.
2.2. Ter zitting is gebleken dat ook volgens het college geen ander besluit mogelijk is dan herroeping en intrekking van het besluit van 18 april 2001, gelet op het tijdstip waarop het verzoek om aanlegvergunning is gedaan. Het gegeven, dat het college in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar een passage had willen wijden aan de thans bestaande feitelijke situatie ter plaatse in relatie tot het vigerende planologische regime ten gevolge van een inmiddels genomen en van kracht geworden voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, is – anders dan het college betoogt - geen omstandigheid die de rechtbank had moeten weerhouden om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf te voorzien.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voorzover aangevallen, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003
58-439.