200303232/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 9 april 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Montfoort.
Bij besluit van 12 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montfoort (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een vrijstaande woning met een garage met berging en een bijkeuken met daarboven een hobbyruimte op het perceel [locatie], kavel [-], te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 april 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2003, verzonden op 11 april 2003, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M.H.A. de Vries, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in een vrijstaande woning van twee bouwlagen met daarboven een zolder, bestaande uit vier slaapkamers en een overloop. Aan de woning worden gebouwd een bijkeuken en een garage met berging met daarboven een zolder voor een hobbyruimte.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Hofland Oost” zijn de gronden, waarop het bouwplan is geprojecteerd, bestemd voor “Woongebied (v+t)”.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder m, van de planvoorschriften is een bijgebouw een gebouw, behorende bij een woning op hetzelfde bouwperceel al dan niet aan die woning verbonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf, garagebox of uitbreiding van de woning.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder t, van de planvoorschriften is een uitbreiding van de woning een gebouw dat is aangebouwd aan de woning en rechtstreeks van daaruit toegankelijk is.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden, aangewezen voor woongebied, bestemd voor woondoeleinden in de vorm van vrijstaande-, twee aaneen gebouwde, meer dan twee aaneen gebouwde en gestapelde woningen met bijbehorende bijgebouwen, aanbouwen, uitbreidingen van de woning, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en ontsluitingspaden.
Ingevolge artikel 5, derde lid, onder a.1, van de planvoorschriften mogen ter plaatse waar op de plankaart (v+t) voorkomt uitsluitend vrijstaande en/of twee aaneen gebouwde woningen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 5, derde lid, onder b.1, van de planvoorschriften bedraagt de afstand tussen bijgebouwen, aanbouwen, uitbreiding van de woning en de voorgevel of het verlengde daarvan tenminste 3 meter, indien bijgebouwen, aanbouwen, uitbreidingen van de woning naast of aan woningen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 5, derde lid, onder b.2, van de planvoorschriften bedraagt het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen, aanbouwen of een uitbreiding van vrijstaande, twee aaneen gebouwde of rijenwoningen per woning ten hoogste 30 m2, mits het totale bouwperceel bebouwd wordt tot ten hoogste:
a. in geval van vrijstaande of twee aaneen gebouwde woningen 40%
b. in geval van rijenwoningen 50%.
2.2.1. Ingevolge artikel 5, vierde lid, onder d, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde onder 3.b.1. voor het bouwen van bijgebouwen, aanbouwen en uitbreidingen van de woning in de voorgevelrooilijn van de woningen waar aan- of bijgebouwd wordt.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, onder e, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde onder 3.b.2 voor een oppervlakte tot ten hoogste 45 m2, mits het totale bouwperceel bebouwd wordt tot ten hoogste 60%.
2.3. Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het college bij besluit van 16 april 2001 terecht de weigering van de bouwvergunning heeft gehandhaafd.
2.4. Appellant heeft in de eerste plaats betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, zodat de bouwvergunning van rechtswege is verleend.
Daartoe heeft hij gesteld dat ingevolge artikel 5, derde lid, onder a.1, van de planvoorschriften op het perceel geen bijgebouwen zijn toegestaan, zodat de garage/berging en de bijkeuken met daarboven een hobbyruimte niet als bijgebouwen behorende bij de woning dienen te worden aangemerkt. Hij meent dan ook dat het bouwplan in zijn geheel voorziet in een woning en dat de bebouwingsgrenzen die daarvoor gelden niet worden overschreden.
2.5. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college aan artikel 5, derde lid, onder a.1, van de planvoorschriften terecht de betekenis heeft toegekend dat waar op de plankaart de aanduiding (v+t) voorkomt, niet uitsluitend vrijstaande en/of twee aaneen gebouwde woningen, maar ook bijgebouwen mogen worden gebouwd.
2.5.1. Blijkens de bouwtekeningen zijn de bijkeuken en de garage/berging met daarboven een zolder aan de woning aangebouwd en via een deur rechtstreeks vanuit de woning toegankelijk. Gelet op de definitie van bijgebouw in artikel 1, eerste lid, onder m, in samenhang gelezen met het eerste lid, onder t, van dat artikel, van de planvoorschriften, zijn deze bouwwerken naar het oordeel van de Afdeling, die daarin de rechtbank volgt, in dit geval als bijgebouwen aan te merken.
2.5.2. Niet in geschil is dat de afstand tussen de garage/berging en de voorgevel of het verlengde daarvan minder bedraagt dan 3 meter en dat de oppervlakte van de garage/berging en de bijkeuken tezamen meer dan 30 m2 bedraagt, zodat het bouwplan in strijd is met artikel 5, derde lid, onder b.1 en onder b.2, van de planvoorschriften. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de bouwvergunning niet van rechtswege is verleend.
2.6. Uit de bouwtekeningen blijkt, en ter zitting is ook bevestigd, dat de oppervlakte van de garage/berging en de bijkeuken tezamen ongeveer 75m2 bedraagt. Eveneens juist is derhalve het oordeel van de rechtbank dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 5, vierde lid, onder e, van de planvoorschriften vrijstelling te verlenen en deze reeds daarom terecht heeft geweigerd.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van
mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003