200303315/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 april 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen.
Bij besluit van 9 juli 1996 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen (hierna: het college) onder vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) voor een periode van maximaal vijf jaren, ingaande 9 juli 1996, bouwvergunning verleend ten behoeve van de plaatsing van een tijdelijke kantoorunit op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 februari 2002 heeft het college appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven de tijdelijke kantoorunit binnen zes weken te verwijderen.
Bij besluit van 16 juli 2002 heeft het college het tegen laatstgenoemd besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit in primo gehandhaafd met dien verstande dat de termijn wordt bepaald op zes weken na de verzenddatum van de beslissing op bezwaar.
Bij uitspraak van 10 april 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 juli 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brieven van onderscheidenlijk 28 juli, 15 oktober en 14 november 2003 heeft appellant nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. R.H. Willems en G.E.M. Willemsen, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Vaststaat dat de aanwezigheid van de kantoorunit op het perceel in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ”Haaksbergen-Dorp”. Voorts staat vast dat de termijn van de met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de WRO verleende vrijstelling van het bestemmingsplan en van de tijdelijke bouwvergunning voor de kantoorunit ten tijde van het primaire besluit was verstreken en appellant niet had voldaan aan de in het vierde lid van dat artikel neergelegde verplichting.
2.2. Aan de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde aanschrijving ligt ten grondslag het bepaalde in artikel 17, zesde lid, van de WRO, alsmede artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Alleen in bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Daarvan kan onder meer sprake zijn, indien concreet zicht bestaat op legalisering.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat op grond van het geldende bestemmingsplan de kantoorunit niet kan worden gelegaliseerd. In het op 20 september 2002 ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan “Haaksbergen-Dorp, deelplan De Veldmaat” is de vrijstellingsmogelijkheid van het bestemmingsplan ”Haaksbergen-Dorp”, inhoudende dat de oppervlakte van praktijkruimten maximaal 100% van de bebouwde oppervlakte van de woning mag bedragen, niet meer opgenomen. Mede gelet op de door appellant reeds gerealiseerde praktijkruimte achter zijn woning heeft de rechtbank derhalve terecht overwogen dat ten tijde van de beslissing op bezwaar van concreet zicht op legalisering geen sprake was.
2.5. Ook overigens is uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet gebleken van een bijzonder geval, op grond waarvan moest worden afgezien van handhavend optreden. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft afgewezen. Het college heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende weerlegd. Het door appellant genoemde geval ziet op een tijdelijk bouwwerk op de golfbaan te Langeloo. Nog afgezien van het feit dat deze golfbaan is gelegen in een ander bestemmingsplan (Scholtenhagen-Watermolen) en ter plekke een andere bestemming vigeert, heeft het college gesteld, hetgeen niet is betwist, dat legalisering van dit bouwwerk tot de mogelijkheden behoort en dat daartoe met de eigenaar gesprekken gaande zijn. Dit geval is dan ook niet op één lijn te stellen met het geval van appellant.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003