ECLI:NL:RVS:2003:AO0850

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301482/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap Midden-Limburg-West en de gevolgen voor agrarische bedrijfsvoering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht, die op 27 januari 2003 het beroep van appellante tegen het besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Limburg ongegrond heeft verklaard. Het college had op 20 november 2001 het Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap Midden-Limburg-West & de Maasplassen vastgesteld. Appellante, die agrarische activiteiten uitvoert op percelen die zijn aangewezen als nieuw natuurgebied, stelt dat deze aanwijzing haar bedrijfsvoering beperkt en dat haar eerder toegezegde passende oplossing niet is geboden. De rechtbank heeft overwogen dat de aanwijzing van de percelen als nieuw natuurgebied geen directe belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van appellante, aangezien de vaststelling van het Stimuleringsplan geen planologische werking heeft en de bestemming van de percelen niet wijzigt. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de aanwijzing van haar percelen als nieuw natuurgebied haar activiteiten beperkt, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de belangenafweging door het college in redelijkheid is gemaakt. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

200301482/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 27 januari 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van Gedeputeerde Staten van Limburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2001 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna: het college) het Stimuleringsplan Natuur, Bos en Landschap Midden-Limburg-West & de Maasplassen (hierna: het Stimuleringsplan) vastgesteld.
Bij uitspraak van 27 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 april 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Pouw, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluiten van 20 december 1999, Stcrt. 1999, 252, heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder meer gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna de Regeling SN) en de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer vastgesteld (hierna: de Regeling SAN).
2.1.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef, van de Regeling SN, voorzover hier van belang, worden ten behoeve van de uitvoering van deze regeling natuurgebieden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen. In de Regeling SAN is voor landschapsgebieden en landschapsgebiedsplannen een soortgelijke bepaling vervat in artikel 12, eerste lid, aanhef.
2.2. Het Stimuleringsplan is een natuurgebieds- en beheersgebiedsplan in het kader van voornoemde bepalingen en treedt in de plaats van het in 1995 vastgestelde Begrenzingenplan Midden-Limburg-West.
Bij het Stimuleringsplan zijn de percelen van appellante aan de [locatie] te [plaats], waar zij een agrarisch bedrijf voert, aangewezen als nieuw natuurgebied, voorheen (sinds 1995) reservaatsgebied.
2.3. Appellante voert in hoger beroep aan dat de rechtbank er aan is voorbijgegaan dat ten gevolge van de aanwijzing van haar percelen aan de Baarstraat als nieuw natuurgebied haar bedrijfsactiviteiten worden beperkt, omdat voor bedrijfsactiviteiten die gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het nieuwe natuurgebied een aanlegvergunning is vereist. Appellante stelt dat de verantwoordelijke bestuursorganen zich bij de verlening van deze aanlegvergunningen terughoudend zullen opstellen. De rechtbank heeft miskend dat het college, nu appellante geen passende oplossing is geboden, welke naar haar oordeel bij brief van 15 juni 1993 is toegezegd, had moeten afzien van de vaststelling van het Stimuleringsplan, voorzover daarbij haar percelen zijn aangewezen als nieuw natuurgebied, aldus appellante.
2.3.1. Uit de toelichting op de Regeling SN blijkt dat deze regeling vorm geeft aan het beleid om particulieren meer bij het natuurbeheer te betrekken en zich daarbij richt op gebieden waar de instandhouding of ontwikkeling van natuurwaarden en van bos de primaire functie vormt. Om de rol van particulieren bij dat beheer te versterken bevat de Regeling SN subsidiemogelijkheden ten behoeve van de instandhouding en ontwikkeling van landschapselementen in de bij de natuurgebiedsplannen aangewezen gebieden. Evenbedoelde subsidie kan slechts worden verleend indien sprake is van een zogenoemde beheersovereenkomst, waarin afspraken worden gemaakt over de toepassing van een in het belang van natuur- en landschapsbehoud aangepaste bedrijfsvoering. De beheersovereenkomst is van privaatrechtelijke aard en het afsluiten daarvan is geenszins verplicht. Wijzigingen in het beheer van de gronden van het aangewezen gebied kunnen derhalve slechts worden verwezenlijkt met medewerking van de eigenaren respectievelijk grondgebruikers zelf.
Het Stimuleringsplan geeft de omtrek weer van het gebied waarvoor subsidie kan worden aangevraagd met betrekking tot de inrichting van dat gebied en biedt zo het financiële kader voor de uitvoering van de Regelingen SN en SAN. Van de gebiedsbegrenzingen van het Stimuleringsplan gaat derhalve geen planologische werking uit. Een planologische werking vindt plaats op het niveau van het gemeentelijke bestemmingsplan. De bestemming van de binnen het beheersgebied gelegen percelen wijzigt niet door het vaststellen van een Stimuleringsplan. De vaststelling van een begrenzingenplan heeft op zichzelf, dat wil zeggen zonder het - onverplicht - sluiten van een beheersovereenkomst, geen concrete gevolgen voor de bedrijfsvoering van appellante. Eventuele belemmeringen voor het voeren van een agrarisch bedrijf op de betrokken percelen vloeien veeleer voort uit het vaststellen van bestemmingsplannen en het al dan niet afgeven van vergunningen. Met betrekking tot deze besluiten bestaat de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar en beroep. Vaststaat dat thans voor het betrokken gebied een in 1998 vastgesteld en in 1999 goedgekeurd bestemmingsplan geldt. Niet is gebleken dat appellante hiertegen rechtsmiddelen heeft aangewend.
Ten aanzien van de passende oplossing, die appellante bij brief van 15 juni 1993 door het college is toegezegd, wordt overwogen dat deze betrekking heeft op het in 1995 vastgestelde Begrenzingenplan
Midden-Limburg-West, waarbij de percelen van appellante zijn aangewezen als reservaatsgebied en waartegen appellante destijds evenmin rechtsmiddelen heeft aangewend. Het beroep van appellante op deze toezegging faalt derhalve.
Gelet op het voorgaande wordt met de rechtbank overwogen dat de aanwijzing in het Stimuleringsplan van de percelen van appellante als nieuw natuurgebied niet een (rechtstreekse) belemmering vormt voor de mogelijkheden van haar bedrijfsvoering.
2.4. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat, hoewel de kans dat in een (gemeentelijk) bestemmingsplan een de natuur en het landschap conserverende bestemming wordt gelegd groter is in een gebied waar een begrenzingenplan is vastgesteld dan elders, sprake blijft van verschillende toetsingskaders met eigen verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken bestuursorganen. De enkele aanwijzing als nieuw natuurgebied, voorheen reservaatsgebied, leidt er niet toe dat geen belangenafweging dient te worden gemaakt in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin eventueel een aanlegvergunnningsvereiste wordt opgenomen.
2.4.1. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat het college bij de afweging van de bij de vaststelling van het Stimuleringsplan betrokken belangen niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van natuur- en landschapsbehoud, dan aan de belangen waarop door appellant in dit geding een beroep is gedaan. Dat appellante hierbij niet de door haar gewenste oplossing - inhoudende verplaatsing van het agrarisch bedrijf - is geboden, maakt dit niet anders.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank het beroep van appellante terecht ongegrond verklaard. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, behelst grotendeels een herhaling van het bij de rechtbank aangevoerde en leidt ook overigens niet tot een ander oordeel.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003
164-408.