200304267/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 22 mei 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Bij besluit van 2 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) aan [derde belanghebbende] en mede-eigenaren vergunning ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet op de Openluchtrecreatie verleend voor het houden van een kampeerterrein (camping De Hermitage) aan de Groeneweg te Oostkapelle op een perceel, kadastraal bekend gemeente Veere, sectie K, nr. 719.
Bij besluit van 7 oktober 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 augustus 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door H.A.C. Maas, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht te kunnen worden aangemerkt, dient een persoon een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Appellant heeft vanuit zijn woning geen zicht op het perceel waarvoor de vergunning is verleend. Bovendien is hij niet in een zodanig directe nabijheid daarvan woonachtig dat hij op die grond als een belanghebbende kan worden beschouwd. Voor beantwoording van de vraag of appellant als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt bij de thans aan [derde belanghebbende] verleende vergunning is voorts niet van betekenis dat appellant in het verleden ter plaatse een kampeerterrein heeft geëxploiteerd en in die positie destijds met weigering van een vergunning geconfronteerd is geweest. Ook overigens ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat appellant een belang heeft dat rechtstreeks is betrokken bij het besluit tot vergunningverlening. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Bastein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003.