ECLI:NL:RVS:2003:AO0776

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304614/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvergunning en illegale uitbreiding van een wagenloods in Eibergen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank te Zutphen, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eibergen ongegrond werd verklaard. Het college had op 19 juli 2002 een dwangsom opgelegd aan appellant om een illegale uitbreiding van een wagenloods te verwijderen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 25 oktober 2002 ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 10 juni 2003, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 9 december 2003 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de uitbreiding van de wagenloods zonder de vereiste bouwvergunning was gerealiseerd, waardoor het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Afdeling overwoog dat er geen concreet zicht op legalisering van de illegale situatie bestond, aangezien de uitbreiding niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan "Buitengebied" en er bovendien een grotere afwijking van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen zou ontstaan.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 december 2003.

Uitspraak

200304614/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 10 juni 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Eibergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eibergen (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de illegale uitbreiding van de wagenloods, zoals aangegeven op de daarbij gevoegde tekening, te verwijderen.
Bij besluit van 25 oktober 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juni 2003, verzonden op 12 juni 2003, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 augustus 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 september 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door K.I.M. Boone, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied” rust op het perceel de bestemming “Woonbebouwing”.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn daar waar in de voorschriften een (bedrijfs)woning is toegestaan, bijgebouwen toegestaan met een maximale totaal bebouwde oppervlakte van 70 m2.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor al dan niet vrijstaande woningen met bijbehorende tuinen en erven.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de planvoorschriften is daarop uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan:
1. de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande al dan niet vrijstaande woning met als inhoud, hoogte en goothoogte de op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande inhoud, hoogte en goothoogte;
2. andere bouwwerken met een maximale hoogte van 2 m.
Ingevolge artikel 34, eerste lid van de planvoorschriften, mag een bouwwerk, dat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestond, krachtens een vóór dat tijdstip verleende bouwvergunning in uitvoering was of kon worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde bouwvergunning en dat afwijkt van dit plan, behoudens onteigening, gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd, met dien verstande, dat het bouwwerk naar zijn aard (meer) in overeenstemming wordt gebracht met het plan, dan wel blijft binnen de categorie waartoe het behoort (onder categorie wordt verstaan: burgerwoningen, agrarische bebouwing, bedrijfsbebouwing en bijzondere bebouwing) en geen andere afwijkingen van het plan ontstaan.
2.2. Niet in geschil is dat de onderhavige uitbreiding van de garage is gebouwd zonder de daarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet vereiste bouwvergunning. Het college was derhalve bevoegd tot het treffen van handhavingsmaatregelen.
2.3. Alleen in bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen de illegale situatie.
2.4. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van het illegale bouwwerk.
Voorzover appellant betoogt dat voor het – reeds gerealiseerde - bouwplan op grond van het in artikel 34, eerste lid, van de planvoorschriften neergelegde overgangsrecht bouwvergunning kan worden verleend, overweegt de Afdeling dat de wagenloods door de uitbreiding daarvan niet (meer) in overeenstemming wordt gebracht met de bestemming “Woonbebouwing” en dat er bovendien een andere afwijking van het plan ontstaat, namelijk een nog grotere afwijking van de ingevolge artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor het bouwplan niet op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling kon worden verleend. Ter zitting heeft het college haar standpunt in het verweerschrift bij de rechtbank, namelijk dat het bereid is om het gebruik van de woning en de wagenloods met toepassing van een binnenplanse vrijstelling te legaliseren, maar niet bereid is om voor de uitbreiding van de wagenloods met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen dan wel medewerking te verlenen aan de door appellant met het oog daarop gevraagde planherziening, bevestigd.
Een concreet zicht op legalisering was derhalve, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, niet aanwezig.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003
58-398.