200303411/1.
Datum uitspraak: 17 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 29 april 2003 in het geding tussen:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep.
Bij besluit van 20 februari 2002 heeft de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: de hoofddirectie) het verzoek om restitutie van het lesgeld voor het studiejaar 2001-2002 ten behoeve van de zoon van appellant afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2002 heeft de hoofddirectie het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2003, verzonden op 6 mei 2003, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 juli 2003 heeft de hoofddirectie van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2003, waar de hoofddirectie, vertegenwoordigd door mr. M. Wiersma, gemachtigde, is verschenen. Appellant is, met bericht, niet ter zitting verschenen.
2.1. De rechtbank heeft zelfvoorziend het bezwaar tegen het besluit van 20 februari 2002 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de hoofddirectie had aangegeven niet tijdig, maar pas op 18 april 2002 een e-mailbericht en op 24 april 2002 per elektronische post een bezwaarschrift van appellant te hebben ontvangen en appellant niet had aangetoond dat zijn bezwaarschrift tijdig was ontvangen.
2.2. In hoger beroep is evenwel na het overleggen van nadere gegevens door de hoofddirectie komen vast te staan dat zij op 14 maart 2002 per elektronische post een bericht van appellant heeft ontvangen waarin is vermeld dat deze als bijlage een bezwaarschrift doet toekomen. Voorts is komen vast te staan dat appellant na ontvangst van dit bericht meermalen in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaarschrift nogmaals per elektronische post te verzenden, omdat de bijlage niet leesbaar was. Na meerdere pogingen heeft de hoofddirectie op 24 april 2002 het volledige bezwaarschrift in goede orde per elektronische post ontvangen.
2.3. Nu de hoofddirectie de indiening van bezwaarschriften per elektronische post aanvaardt, waartegen geen wettelijk voorschrift zich verzet, heeft zij het e-mailbericht van 14 maart 2002, gelet op de inhoud daarvan, terecht als bezwaarschrift aangemerkt. Het bezwaarschrift van appellant is derhalve binnen de bezwaartermijn ontvangen en de hoofddirectie heeft het bezwaar terecht ontvankelijk geacht.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd aangezien het oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid van het bezwaar onjuist is gebleken.
2.5. De rechtbank is niet toegekomen aan een behandeling van de inhoudelijke gronden van het beroep. Nu een zodanige mate van duidelijkheid bestaat omtrent de feiten en omstandigheden die in het kader van het onderhavige geschil van belang zijn, dat de zaak geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, zal de Afdeling de zaak zelf afdoen.
2.6. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Les- en cursusgeldwet, voorzover hier van belang, is lesgeld verschuldigd ter zake van het door een leerling die vóór de aanvang van het desbetreffende cursusjaar de leeftijd van 16 jaren heeft bereikt, volgen van uit de openbare kas bekostigd onderwijs aan een dagschool.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, van deze wet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de voldoening en de vrijstelling, vermindering en terugbetaling van het lesgeld.
Ter uitvoering van onder meer laatstgenoemde wetsbepaling strekt het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000, Stb. 2001, 341 (hierna: het Uitvoeringsbesluit).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit, voorzover hier van belang, wordt, indien de inschrijving wordt beëindigd vanwege een in het tweede lid genoemde reden, voor het desbetreffende schooljaar op aanvraag het lesgeld terugbetaald.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, is teruggave van lesgeld uitsluitend mogelijk indien de inschrijving is beëindigd in verband met:
a. het met goed gevolg hebben afgerond van de opleiding,
b. de inschrijving voor een cursus als bedoeld in artikel 15, eerste lid, mits die inschrijving plaatsvindt in het desbetreffende schooljaar,
c. overlijden of ernstige ziekte van de leerling, of
d. bij ministeriële regeling te bepalen bijzondere familieomstandigheden.
In artikel 15, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit, voorzover hier van belang, worden vermeld de opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, gericht op het behalen van een diploma als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO).
Artikel 7 van de WVO betreft het voortgezet wetenschappelijk onderwijs, artikel 8 het hoger algemeen voortgezet onderwijs en artikel 9 het middelbaar voortgezet algemeen onderwijs. De artikelen zijn opgenomen in Afdeling I van Titel II van Deel I van de WVO. Deze afdeling ziet blijkens haar titel op openbaar en uit de openbare kas bekostigd bijzonder schoolonderwijs.
2.7. Vast staat dat de zoon van appellant in december 2001 is overgestapt van een regionaal opleidingencentrum naar een havo opleiding die niet uit de openbare kas wordt bekostigd. Hij is niet overgestapt naar een in artikel 15, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit bedoelde opleiding. De inschrijving met betrekking waartoe om restitutie van het lesgeld is verzocht, is derhalve niet beëindigd in verband met de inschrijving voor een cursus als bedoeld in dat artikel. Nu in artikel 7, tweede lid, limitatief is opgesomd in welke gevallen teruggave van het lesgeld mogelijk is en de inschrijving niet is beëindigd in verband met de in dat artikel opgesomde omstandigheden, heeft de hoofddirectie het verzoek om restitutie terecht afgewezen.
Appellant kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat de hoofddirectie door de afwijzing van het restitutieverzoek het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Uit de omstandigheid dat op het bewijs van uitschrijving staat vermeld dat restitutie van het betaalde lesgeld mogelijk is en dat daartoe voor 15 februari 2002 een verzoek plus een inschrijvingsbewijs moet worden ingezonden, heeft appellant niet mogen afleiden dat het inzenden van deze stukken zonder meer tot restitutie zou leiden. De vermelding op het bewijs van uitschrijving kan, mede gelet op de daarin gebezigde bewoordingen, niet geacht worden een volledige regeling omtrent restitutie van lesgeld te behelzen.
Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd kan evenmin leiden tot het door hem beoogde resultaat.
2.8. Gelet op het vorenoverwogene kan het bestreden besluit in rechte stand houden en is het beroep bij de rechtbank ongegrond. De Afdeling zal alsnog in die zin beslissen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Breda van 29 april 2003, no. 02/1822 WET;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de Informatie Beheer Groep aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003