ECLI:NL:RVS:2003:AO0329

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303607/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tegemoetkoming schade door extreem zware regenval

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 december 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De appellant had verzocht om een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998, na de weigering van de Staatssecretaris op 24 juni 1999. De Staatssecretaris had het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard op 8 maart 2000, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank te Assen verklaarde op 11 mei 2001 het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de Staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen. Echter, het nieuwe besluit van 20 september 2001 werd wederom ongegrond verklaard door de Staatssecretaris, wat leidde tot een nieuwe uitspraak van de rechtbank op 22 april 2003, die het beroep van de appellant ongegrond verklaarde.

De Raad van State heeft de zaak op 30 oktober 2003 behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en een deskundige. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen causaal verband was tussen de regenval op 27 en 28 oktober 1998 en de verminderde opbrengst van het gewas. De rechtbank had meer waarde gehecht aan het advies van een deskundige dan aan de argumenten van de appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigde en geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200303607/1.
Datum uitspraak: 17 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Assen van 22 april 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris (thans: de Minister) van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 1999 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Staatssecretaris) geweigerd appellant een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 toe te kennen.
Bij besluit van 8 maart 2000 heeft de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 mei 2001 heeft de arrondissementsrechtbank te Assen het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 maart 2000 vernietigd en bepaald dat de Staatssecretaris een nieuw besluit neemt.
Bij besluit van 20 september 2001 heeft de Staatssecretaris het gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 juli 2003 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W.R. ten Kate, advocaat te Assen, en [deskundige], en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. J.J.M. Schippers, werkzaam bij Laser, zijn verschenen.
Voorts is gehoord [partij], werkzaam bij het Bureau Coördinatie Expertisebureaus.
2. Overwegingen
2.1. Bij het besluit van 20 september 2001 is, voorzover hier van belang, overwogen dat het niet kunnen oogsten van het gewas Westerwolds raaigras niet is veroorzaakt door de regenval op 27 en 28 oktober1998, maar het gewas reeds voorafgaand aan die extreme regenval verloren is gegaan.
2.2. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven en daarbij meer waarde gehecht aan het door de Staatssecretaris overgelegde advies van [naam onderzoeker] van het Praktijkonderzoek Plant & Omgeving dan aan de door appellant overgelegde brief van [deskundige], werkzaam bij [naam bureau]. Daarbij heeft de rechtbank met name gelet op de specifieke deskundigheid van [naam onderzoeker] en diens onafhankelijke positie in deze, terwijl [naam bureau], als leverancier van Westerwolds raaigras aan appellant, naar het oordeel van de rechtbank niet als volledig onafhankelijk deskundige kan worden beschouwd.
2.3. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de juiste weergave daarvan in de aangevallen uitspraak.
2.4. Vastgesteld moet worden dat appellant het advies van [naam onderzoeker] waarop de Staatssecretaris zijn besluitvorming heeft doen steunen, niet met concrete gegevens heeft weerlegd. Zodanige weerlegging kan niet worden gevonden in de door appellant in het geding gebrachte brief van [deskundige] van 2 oktober 2002. Daarin wordt immers gesteld dat het Westerwolds raaigras van appellant na de extreme regenval op 27 en 28 oktober 1998 onmogelijk kon worden geoogst, terwijl [deskundige] verder slechts veronderstellingen uit over de mogelijkheid Westerwolds raaigras in november te oogsten zonder deze nader te onderbouwen.
Daar komt bij dat [deskundige] ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren dat ooit in november Westerwolds raaigras is geoogst.
Reeds gelet hierop heeft de rechtbank terecht aan het door [deskundige] gestelde geen doorslaggevende betekenis toegekend, wat er ook zij van het oordeel van de rechtbank over de onafhankelijkheid van [deskundige] als deskundige.
Het oordeel van de rechtbank over het standpunt van de Staatssecretaris dat, uitgaande van het rapport van [naam onderzoeker], in november 1998, ook indien geen sprake zou zijn geweest van extreem zware regenval, geen normale oogst kon worden verwacht, is juist, evenals haar oordeel dat de Staatssecretaris terecht geen causaal verband heeft aangenomen tussen de regenval op 27 en 28 oktober 1998 enerzijds en de verminderde opbrengst anderzijds, en het verzoek om een tegemoetkoming derhalve terecht heeft afgewezen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.G. Treffers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003
238.