ECLI:NL:RVS:2003:AO0295

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304294/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning bedrijfsvoorraad door Dienst Wegverkeer en hoger beroep

In deze zaak gaat het om de intrekking van de erkenning van de bedrijfsvoorraad van [verzoeker rechtbank] door de Dienst Wegverkeer. Op 14 februari 2003 heeft de Dienst Wegverkeer de erkenning voor een periode van zes weken ingetrokken. Dit besluit werd gevolgd door een ongegrondverklaring van het bezwaar door de Dienst Wegverkeer op 7 april 2003. [Verzoeker rechtbank] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar, die op 21 mei 2003 het beroep gegrond verklaarde en de intrekking van de erkenning schorste. De Dienst Wegverkeer ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 november 2003. De Dienst Wegverkeer voerde aan dat de voorzieningenrechter de bewijsmiddelen onjuist had gewaardeerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat de Dienst Wegverkeer niet voldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van [verzoeker rechtbank] niet waren meegenomen in de besluitvorming. De Afdeling concludeerde dat de Dienst Wegverkeer terecht het rapport van de bedrijvencontroleur had gevolgd, dat op 17 januari 2003 was opgemaakt, en dat de verklaringen van [verzoeker rechtbank] niet voldoende waren om aan de juistheid van het rapport te twijfelen.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar en verklaarde het beroep van [verzoeker rechtbank] ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de rapportage van controleurs en de noodzaak voor een goede onderbouwing van besluiten door bestuursorganen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

200304294/1.
Datum uitspraak: 17 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 21 mei 2003 in het geding tussen:
[verzoeker rechtbank], gevestigd te [plaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2003 heeft appellant (hierna: de Dienst Wegverkeer) de aan [verzoeker rechtbank] verleende erkenning van de bedrijfsvoorraad voor een periode van zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 7 april 2003 (kenmerk: VIZ 2003/2789/3667) heeft de Dienst Wegverkeer het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [verzoeker rechtbank] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het besluit tot intrekking van de verleende erkenning van de bedrijfsvoorraad tot zes weken nadat de nieuwe beslissing op bezwaar is genomen en bekendgemaakt, geschorst. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Dienst wegverkeer bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 juli 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 augustus 2003 heeft [verzoeker rechtbank] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2003, waar de Dienst Wegverkeer, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, en [verzoeker rechtbank], vertegenwoordigd door mr. M.W. van Ochten, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 17 januari 2003 heeft een bedrijvencontroleur van de Dienst Wegverkeer tijdens een controle geconstateerd dat [verzoeker rechtbank] het voertuig met het kenteken SB-RL-03 in bedrijfsvoorraad heeft aangemeld zonder dat het overschrijvingsbewijs/kopie deel III aan hem was overhandigd. Naar aanleiding hiervan heeft de Dienst Wegverkeer bij het in bezwaar gehandhaafde besluit de aan [verzoeker rechtbank] verleende erkenning bedrijfsvoorraad tijdelijk voor een periode van zes weken ingetrokken wegens overtreding van artikel 12, tweede lid, van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad van 13 december 1994, Stcrt. 248.
Het geschil is beperkt tot de vraag of de Dienst Wegverkeer het door de bedrijvencontroleur opgemaakte rapport van de controle gehouden op 17 januari 2003 aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
2.2. De voorzieningenrechter heeft het besluit vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Daartoe is overwogen dat in het besluit, dat uitsluitend is gebaseerd op een onderzoeksrapportage van de bedrijvencontroleur, niet kenbaar is gemotiveerd waarom hetgeen door betrokkene is aangevoerd is gepasseerd. Hierbij is van belang geacht dat [verzoeker rechtbank] het rapport van de bedrijvencontroleur, dat een naderhand op schrift gestelde weergave is van de aantekeningen die door de bedrijvencontroleur tijdens het bedrijfsbezoek zijn gemaakt, eerst in de bezwaarfase heeft ingezien. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat uit de bewoordingen van het bezwaarschrift niet kan worden opgemaakt dat het overschrijvingsbewijs/kopie deel III ten tijde van de vrijwaring niet aanwezig was. Naar zijn oordeel had de Dienst Wegverkeer naar aanleiding van de hoorzitting een nader onderzoek naar de gang van zaken bij de overdracht en de vrijwaring van het desbetreffende voertuig moeten instellen.
2.3. De Dienst Wegverkeer betoogt dat de voorzieningenrechter de aangevoerde bewijsmiddelen op onjuiste wijze heeft gewaardeerd. Naar de mening van de Dienst Wegverkeer spreken de verklaringen, die door [verzoeker rechtbank] in tweede en derde instantie zijn afgelegd, elkaar tegen en vormt de verklaring in het bezwaarschrift juist een ondersteuning van de verklaring, die tijdens de controle is afgelegd. De wetgever heeft aan het rapport van de controleambtenaar een belangrijke functie toegekend. In beginsel zal moeten worden uitgegaan van de juistheid van dat rapport. Een blote ontkenning van de daarin vermelde feiten is onvoldoende om aan de juistheid ervan te twijfelen. Voorts stelt de Dienst Wegverkeer dat aan de nader door [verzoeker rechtbank] afgelegde verklaringen geen betekenis kan worden gehecht, omdat het voertuig blijkens het kentekenregister op 15 januari 2003 om 10.15 uur in de bedrijfsvoorraad is aangemeld. Voor het instellen van een nader onderzoek bestond dan ook geen aanleiding.
2.4. Dit betoog slaagt. Volgens het door de bedrijvencontroleur opgemaakte rapport van de controle gehouden op 17 januari 2003 heeft [verzoeker rechtbank] verklaard dat hij het desbetreffende voertuig op 14 januari 2003 bij het [autobedrijf] heeft gekocht en dat hij het voertuig en het kentekenbewijs deel I op 15 januari 2003 bij dat bedrijf heeft opgehaald. [verzoeker rechtbank] zou het voertuig daarna in de bedrijfsvoorraad van zijn bedrijf hebben aangemeld. Voorts zou [verzoeker rechtbank] hebben verklaard dat op het moment dat het voertuig was betaald het kopie deel III/overschrijvingsbewijs naar zijn bedrijf zou worden opgestuurd, maar dat dit nog niet was ontvangen. Op de hoorzitting van 4 maart 2003 heeft [verzoeker rechtbank] verklaard dat op het moment van vrijwaring het volledige kentekenbewijs in het bedrijf aanwezig was. Het voertuig zou niet door hem zijn opgehaald, maar op 16 januari 2003 door de verkoper bij hem zijn afgeleverd, waarna hij tot vrijwaring is overgegaan. De verkoper heeft het overschrijvingsbewijs of kopie deel III van het voertuig bij wijze van onderpand teruggenomen en achtergehouden totdat de betaling was ontvangen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft [verzoeker rechtbank] in de beroepsprocedure een verklaring van 11 april 2003 van de verkoper van het voertuig overgelegd.
De Afdeling is van oordeel dat het feit dat de latere verklaring van [verzoeker rechtbank] afwijkt van de inhoud van het controlerapport niet leidt tot het oordeel dat de juistheid van de inhoud van het rapport in twijfel moet worden getrokken dan wel dat een nader onderzoek had moeten worden ingesteld. De Dienst Wegverkeer stelt met recht dat de nadere verklaring op de hoorzitting niet geloofwaardig is, nu de in het bezwaarschrift van 19 februari 2003 over de gang van zaken gegeven lezing van [verzoeker rechtbank] in overeenstemming is met de inhoud van het rapport en uit het kentekenregister is gebleken dat het desbetreffende voertuig op 15 januari 2003 om 10.15 uur in de bedrijfsvoorraad is aangemeld. De omstandigheid dat de controleur het rapport eerst naderhand op schrift heeft gesteld en [verzoeker rechtbank] eerst in de bezwaarfase op de inhoud van het rapport heeft kunnen reageren doet aan het voorgaande niet af. De door de verkoper van het voertuig afgelegde verklaring leidt evenmin tot een ander oordeel.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de Dienst Wegverkeer in dezen terecht beslissende betekenis heeft toegekend aan de inhoud van het door de bedrijvencontroleur opgemaakte rapport van de controle gehouden op 17 januari 2003 en dat hetgeen [verzoeker rechtbank] daar tegenover heeft gesteld niet noopte tot een nader onderzoek.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 21 mei 2003, reg.nr. 03/471 en 03/472;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bakker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003
393.