ECLI:NL:RVS:2003:AN9768

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304939/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een onherroepelijke uitspraak in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 december 2003 uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoeker tot herziening van een eerdere uitspraak van 19 februari 2001. In die eerdere uitspraak was het hoger beroep van de verzoeker tegen een beslissing van de president van de arrondissementsrechtbank te Zutphen ongegrond verklaard. De verzoeker heeft op 24 juli 2003 een verzoek tot herziening ingediend, waarin hij stelde dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De Afdeling heeft de zaak op 17 november 2003 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. H.H. van Steijn, en het college van burgemeester en wethouders van Ruurlo werd vertegenwoordigd door mr. J.S.W. Lucassen.

De Afdeling heeft in haar overwegingen uiteengezet dat op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak slechts kan worden herzien indien aan drie cumulatieve criteria is voldaan. Deze criteria zijn dat de feiten of omstandigheden vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, dat deze niet bekend waren bij de indiener van het verzoek vóór de uitspraak en dat, indien deze feiten eerder bekend waren geweest, dit tot een andere uitspraak zou hebben geleid. De Afdeling concludeerde dat de verzoeker niet aan deze criteria voldeed, aangezien hij slechts had aangevoerd dat de criteria onder b en c zich voordeden, maar niet dat aan criterium a was voldaan.

Daarom heeft de Afdeling het verzoek tot herziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 10 december 2003.

Uitspraak

200304939/1.
Datum uitspraak: 10 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2001, in zaak no. 200005080/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 19 februari 2001, in zaak no. 200005080/1, heeft de Afdeling het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Zutphen ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 24 juli 2003, ingekomen bij de Raad van State op dezelfde dag, heeft verzoeker de Afdeling verzocht de uitspraak van 19 februari 2001 te herzien. De brief is aangehecht.
Bij brief van 15 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ruurlo (hierna: het college) van antwoord gediend.
Bij brief van 3 november 2003 heeft verzoeker nadere stukken ingediend. Deze zijn aan het college toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2003, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.S.W. Lucassen, advocaat te Zutphen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De hierboven vermelde onder a, b en c in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde criteria zijn cumulatief van aard. Wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking kunnen komen dient derhalve aan al deze drie criteria te worden voldaan.
2.3. Uit de eigen stellingen van verzoeker volgt dat dit hier niet het geval is. Verzoeker heeft immers slechts aangevoerd dat de mogelijkheden van artikel 8:88, eerste lid, onder b en c, van de Awb zich hier voordoen. Gesteld noch gebleken is dat ook aan het in dat artikel onder a genoemde criterium is voldaan, zodat het verzoek reeds op die grond niet voor toewijzing in aanmerking komt.
2.4. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003
91-421.