200303739/1.
Datum uitspraak: 10 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging Milieudefensie", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 31 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Mook en Middelaar, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2002, het bestemmingsplan "De Bisselt '85 – [locatie sub 1]" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 maart 2003, kenmerk 2003/12781, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 9 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 augustus 2003.
Bij brief van 28 augustus 2003 heeft verweerder medegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 23 september 2003 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [derde belanghebbende sub 1]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.H.D. Luteijn, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. I.M.D. Vossen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord namens de gemeenteraad van Mook en Middelaar A.W. Peters-Sengers, ambtenaar van de gemeente, [derde belanghebbende sub 1], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en [derde belanshebbende sub 2].
2.1. [derde belanghebbende sub 1] betoogt dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk is omdat onduidelijk is of het bedenkingengeschrift van appellante voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tegen het plan tijdig bedenkingen heeft ingebracht bij het college van gedeputeerde staten.
Bij de beantwoording van de vraag of de bedenkingen van appellante tijdig zijn ingediend, moet worden uitgegaan van de verzendtheorie. Bij verzending per post, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien dit voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De termijn voor het indienen van bedenkingen eindigde op 24 december 2002. Appellante heeft verklaard dat het bedenkingengeschrift, gedateerd 24 december 2002, op diezelfde dag is gepost. Uit de stukken blijkt dat het bedenkingengeschrift is voorzien van een poststempel van 26 december 2002. Gebleken is echter dat brieven die op 24 december 2002 ter post zijn bezorgd vanwege de kerstdagen niet eerder dan op 26 december 2002 van een poststempel zijn voorzien. Het moet er voor worden gehouden dat appellante haar bedenkingengeschrift op 24 december 2002, de laatste dag van de termijn, ter post heeft bezorgd.
Voorts is gebleken dat het gouvernement van 25 december 2002 tot en met 1 januari 2003 gesloten was. Het bedenkingengeschrift van appellante is daarom pas op 2 januari 2003 als ingekomen post gestempeld. Aangenomen moet worden dat de bedenkingen van appellante niet later dan een week na afloop van de termijn zijn ontvangen.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat appellante tijdig bij verweerder bedenkingen heeft ingebracht. Het beroep van appellante is ontvankelijk.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan is een partiële herziening van het bestemmingsplan “De Bisselt ‘85”. Het plan voorziet in de bouw van één woning aan de [locatie sub 1], op de plaats waar manege “[naam]” was gevestigd. De bestemming “Manege Rs(m)” wordt hiertoe herzien in de bestemmingen “Woondoeleinden W” en “Bos/Tuin T”.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.4. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Zij voert hiertoe aan dat de toegestane inhoud van de woning veel te groot is. Volgens appellante wordt misbruik gemaakt van de provinciale regeling voor het stimuleren van sloop van niet aan het buitengebied gebonden bebouwing.
Verder betoogt zij dat de woning te ver van de Papenbergseweg is voorzien zodat niet aangesloten wordt bij de ligging van nabij gelegen woningen.
Appellante is voorts van mening dat het plan een te groot oppervlak aan bijgebouwen toestaat.
2.5. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de planherziening een positief effect heeft op het gebied “De Bisselt”, aangezien de bebouwing in dit gebied afneemt en de activiteiten van de manege en de bijbehorende horeca worden beëindigd.
2.6. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten.
Hij stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met de provinciale regeling voor het stimuleren van sloop van niet aan het buitengebied gebonden bebouwing. Verder deelt verweerder het standpunt van de gemeenteraad ten aanzien van de situering van de woning.
2.7. In de Handleiding bestemmingsplannen c.a., actualisatie 2001, vastgesteld door gedeputeerde staten van Limburg in maart 2001 (hierna: de Handleiding) is in paragraaf 6.4 (Stimulering van sloop) beleid neergelegd ten behoeve van de stimulering van sloop van niet aan het buitengebied gebonden bebouwing.
Dit beleid houdt in dat in ruil voor sloop van niet aan het buitengebied gebonden bebouwing een burgerwoning mag worden gebouwd. Deze woning mag een grotere maximale inhoud hebben en/of de oppervlakte van de bijgebouwen mag groter zijn dan de maximale inhoud/oppervlakte die volgens het reguliere beleid zou zijn toegestaan. Als voorwaarde geldt onder andere dat de grootte van de woning in een dusdanige verhouding staat tot het te slopen oppervlakte dat een ruimtelijke kwaliteitsverbetering optreedt. Hierbij dient het te gaan om substantiële oppervlakten aan bouwwerken die worden gesloopt.
De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.
2.8. Op het perceel aan de [locatie sub 1] stonden ten tijde van het bestreden besluit enkele niet meer in gebruik zijnde gebouwen, waaronder een woning met carport, een kantine, een binnenrijbak en stallen. Voor deze gebouwen met een inhoud van ongeveer 4.200 m³ is een sloopvergunning verleend. Beoogd is in plaats hiervan één nieuwe burgerwoning te bouwen. Deze woning mag op grond van het plan een inhoud hebben van maximaal 1.100 m³. Daarnaast kan bij de woning maximaal 80 m² aan bijgebouwen worden bebouwd.
Gelet op de omstandigheid dat het plan leidt tot een aanzienlijke afneming van de bebouwing op het perceel [locatie sub 1], is de Afdeling van oordeel dat het plan voldoet aan de voorwaarde dat een ruimtelijke kwaliteitsverbetering dient op te treden. Daarbij neemt het aantal woningen op het perceel niet toe, aangezien beoogd is de bestaande bedrijfswoning te slopen.
Voor zover appellante betoogt dat de inhoud van de toegestane woning en de oppervlakte van de toegestane bijgebouwen te groot is, overweegt de Afdeling dat de Handleiding in paragraaf 6.4 geen maximaal toegestane inhoud dan wel oppervlakte geeft voor woningen/bijgebouwen die met toepassing van de eerder genoemde provinciale regeling worden gebouwd. Verder blijkt uit de reactie van het gemeentebestuur op het deskundigenbericht dat in het gebied “De Bisselt” meerdere woningen zijn gebouwd die een vergelijkbare inhoud hebben als de beoogde woning aan de [locatie sub 1].
Het standpunt van verweerder dat bij de woning op maximaal 80 m² aan bijgebouwen mag worden opgericht acht de Afdeling niet onredelijk, nu in het gebied “De Bisselt” voor percelen met een woonbestemming dezelfde oppervlaktemaat geldt, ongeacht de inhoud van de bijbehorende woning.
Wat betreft de situering van de beoogde woning aan de [locatie sub 1] overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens het deskundigenbericht ligt het bestemmingsvlak “Woondoeleinden W” op een afstand van 40 meter van de Papenbergseweg. Uit de reactie van het gemeentebestuur op het deskundigenbericht blijkt dat de bestaande woningen aan de Papenbergseweg zowel op een afstand van 10 meter als op een afstand van 40 meter zijn gesitueerd. Blijkens de stukken heeft de gemeenteraad voor een afstand van 40 meter gekozen omdat het merendeel van de bebouwing van de manege zich reeds in het midden van het perceel bevindt. Voorts zal de beoogde woning wat betreft ligging aansluiten op de naastgelegen woning aan de [locatie sub 2] die ten opzichte van de Papenbergseweg ook op 40 meter is gesitueerd.
Gelet op voorgaande overwegingen van de gemeenteraad, waarmee verweerder heeft ingestemd en die de Afdeling niet onjuist of onredelijk voorkomen, acht de Afdeling de gekozen situering van het bestemmingsvlak “Woondoeleinden W” niet onredelijk.
2.9. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003