200302617/1.
Datum uitspraak: 10 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] gevestigd te [plaats], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 13 november 2001 heeft de gemeenteraad van Gaasterlân-Sleat, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van
2 november 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Lutsmond-Zuid".
Bij besluit van 16 april 2002, kenmerk 483132, ondertekend door verweerder, is beslist omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 14 november 2002, nr. 200203025/2, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
In verband met deze uitspraak heeft verweerder bij zijn besluit van
18 februari 2003, kenmerk 513567, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 19 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 22 juli 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2003, waar de Stichting tot Behoud van Natuur en Landschap Gaasterlân-Sleat, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Jilderda, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Gaasterlân-Sleat, vertegenwoordigd door mr. A.H. Schultinga en drs. A. Kuijt, ambtenaren van de gemeente.
Verder is daar gehoord [partij].
2.1. [vijf van de appellanten] hebben geen zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad. Weliswaar is een zienswijze ingediend namens de buurtbewoners Meerzicht en de Stichting Leefbaar Gaasterlân-Sleat i.o., gedateerd 2 juni 2001, doch uit dit geschrift blijkt niet dat het mede namens voornoemde personen is ingediend.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht. Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich, voorzover hier van belang, voor.
Het beroep is dan ook voorzover het is ingediend door [vijf van de appellanten] niet-ontvankelijk.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan heeft betrekking op gronden ten zuiden van de Luts, nabij Balk, en voorziet onder meer in de uitbreiding van een bestaande jachthaven met bijbehorende voorzieningen. Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.4. Voorzover de stichting "Stichting tot Behoud van Natuur en Landschap Gaasterlân-Sleat” en [een van de appellanten] (verder te noemen: appellanten) stellen dat de publicatie in de Balkster Courant van 7 december 2000 niet rept van uitbreiding van de jachthaven, overweegt de Afdeling dat in de desbetreffende publicatie wordt vermeld dat het plan een integrale herziening en actualisering van het geldende bestemmingsplan voor de jachthaven en het recreatiewoningencomplex ten zuiden van de Luts, nabij Balk, omvat en mogelijkheden biedt voor uitbreiding daarvan. Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat deze publicatie voldoende duidelijkheid verschaft. Dit bezwaar treft derhalve geen doel.
2.5. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Jachthaven”, voorzover het de uitbreiding van de bestaande jachthaven betreft. Zij voeren daartoe aan dat de noodzaak van een uitbreiding van de jachthaven niet is aangetoond. Verder brengen appellanten naar voren dat de uitbreiding van de jachthaven in strijd is met het gemeentelijk beleid zoals neergelegd in de Structuurschets Balk. Voorts vrezen zij een aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de woningen aan de Jachtlustweg. In dit verband noemen appelanten visuele hinder en aantasting van de openheid van het landschap, met name door de mogelijkheid een 7,5 meter hoge loods op te richten, en verkeersoverlast. Verder voeren zij aan dat de natuurwaarden van het gebied “Wijckeler Hop” worden aangetast. Ook stellen appellanten dat ten behoeve van de uitbreiding van de jachthaven ten onrechte geen milieu-effectrapportage (verder: m.e.r.) is gemaakt. In dit verband betogen zij dat de uitbreiding van de jachthaven in een kerngebied als bedoeld in het Structuurschema Groene Ruimte (verder: SGR) ligt.
2.5.1. Verweerder heeft geen reden gezien het bestreden plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd. Hij heeft onder meer betoogd dat zich geen strijd met de structuurschets voordoet. Voorts behoeft niet te worden gevreesd voor ernstige visuele hinder en verkeersoverlast, aldus verweerder, die stelt dat de natuurwaarden van het gebied Wijckeler Hop niet worden aangetast.
2.5.2. Blijkens de plantoelichting wordt vanwege de voorbije en toekomstige ontwikkelingen in de watersport voor de bestaande jachthaven een kwaliteitsverbetering gewenst. De kwaliteitsslag kan onder meer worden geleverd door de uitbreiding van het aantal functies op het jachthaventerrein met een sauna, een parkeergelegenheid voor passanten en een loods. Met de loods wordt voorzien in de behoefte de onderhoudsmogelijkheden voor de boten te verbeteren. De plantoelichting vermeldt verder dat de gewenste kwaliteitsslag alleen kan worden gemaakt als de capaciteit van de jachthaven wordt vergroot. De Afdeling is niet gebleken dat dit onjuist is. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de noodzaak van de uitbreiding van de jachthaven met inbegrip van de loods voldoende is aangetoond.
2.5.3. Met betrekking tot de stelling van appellanten dat de uitbreiding van de jachthaven in strijd is met de gemeentelijke structuurschets, overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel niet gebonden is aan de structuurschets. Overigens is niet gebleken dat de uitbreiding van de jachthaven in strijd is met de structuurschets.
2.5.4. Wat betreft de door appellanten gevreesde visuele hinder overweegt de Afdeling het volgende. Voorop staat dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. Blijkens de stukken bedraagt de afstand van de jachthaven - na uitbreiding - tot de woningen aan de Jachtlustweg ongeveer 700 meter. Voorts voorziet het plan in een groene buffer die de bewoners van deze woningen het zicht op de jachthaven kan ontnemen. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen aannemen dat zich als gevolg van de uitbreiding van de jachthaven geen ernstige visuele hinder zal voordoen.
2.5.5. Voorzover appellanten stellen dat de openheid van het landschap wordt aangetast als gevolg van de uitbreiding van de jachthaven, overweegt de Afdeling dat gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder hieraan in dit geval bijzondere betekenis had moeten toekennen. In dit verband is mede van belang dat met de genoemde groene buffer wordt voorzien in landschappelijke inpassing.
2.5.6. Ten aanzien van de door appellanten gevreesde verkeersoverlast overweegt de Afdeling het volgende. Blijkens de stukken wordt het plangebied ontsloten via de Jachthavendyk. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat slechts de uitbreiding van het aantal vaste ligplaatsen tot een verkeerstoeneming zal leiden. Bij twee verkeersbewegingen per etmaal per vaste ligplaats zal de groei van het aantal verkeersbewegingen op de Jachthavendyk als gevolg van de uitbreiding van de jachthaven maximaal 390 per etmaal bedragen, aldus het deskundigenbericht. De Afdeling is niet gebleken dat dit onjuist is. De Jachthavendyk verbindt de jachthaven met Balk, alwaar het verkeer voor verschillende wegen kan kiezen. Eén van deze wegen is de Jachtlustweg. Deze weg kan in het watersportseizoen derhalve met een geringe toeneming van het aantal verkeersbewegingen te maken krijgen. Niet aannemelijk is dat de Jachtlustweg, mede gelet op het wegprofiel, niet is berekend op deze groei. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat als gevolg van de uitbreiding van de jachthaven geen ernstige verkeersoverlast zal optreden.
2.5.7. Voorzover appellanten stellen dat deze gronden in een kerngebied als bedoeld in het SGR liggen, overweegt de Afdeling dat de geldigheidsduur van het SGR ten tijde van het bestreden besluit was verstreken. Het vorenstaande betekent echter niet zonder meer dat het in het SGR vermelde beleid niet langer als rijksbeleid kan worden aangemerkt. Op kaart 7 van het SGR, die betrekking heeft op de ecologische hoofdstructuur, is het plangebied niet aangeduid als kerngebied, het Slotermeer en de daarbij behorende oevers echter wel. In het SGR is verwoord dat het rijksbeleid ingrepen en ontwikkelingen in en in de onmiddellijke nabijheid van kerngebieden niet toestaat indien deze ingrepen de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Alleen bij een zwaarwegend maatschappelijk belang kan hiervan worden afgeweken. De aanwezigheid van een dergelijk belang wordt op basis van voorafgaand onderzoek vastgesteld. Hierbij moet tevens worden nagegaan of aan dit belang niet redelijkerwijs elders of op andere wijze tegemoet kan worden gekomen.
Blijkens plankaart 3 van het Streekplan Friesland 1994, die betrekking heeft op de toeristisch-recreatieve hoofdstructuur, zijn de gronden waar het plangebied deel van uitmaakt aangeduid als “ontwikkelingszone waterrecreatie”. Het streekplan vermeldt, voorzover hier relevant, dat binnen deze zone zowel ruimte is voor de verdere ontwikkeling van de toeristische voorzieningen (zoals jachthavens, verblijfsaccommodaties en attracties) als voor het uitbouwen van de recreatieve gebruiksmogelijkheden. Een en ander dient plaats te hebben in een goede afstemming met de provinciale ecologische hoofdstructuur.
Het geschetste rijksbeleid en provinciale beleid acht de Afdeling niet onredelijk.
Het Wijckeler Hop ligt in een inham in de oever van het Slotermeer. Blijkens streekplankaart 4 maakt het Wijckeler Hop, dat is aangeduid als “natuur-, bos- en landbouwgebied met natuurlijke waarden”, deel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur. Blijkens de stukken ligt het Wijckeler Hop op een afstand van ongeveer 300 meter van het plangebied en is het slechts toegankelijk voor boten met een beperkte diepgang. Het onderzoeksrapport “Beoordeling m.e.r.-plicht. Jachthaven Lutsmond” (verder: m.e.r.-beoordelingsonderzoek) vermeldt dat ook bij verdubbeling van de jachthavencapaciteit het aandeel van de gasten van de jachthaven in het totaal van de recreanten die voornamelijk varen en spelen op het Slotermeer, waaronder het Wijckeler Hop, relatief gering zal zijn. Het onderzoeksrapport “Uitbreiding jachthaven Lutsmond. Beoordeling effecten uitbreiding jachthaven op natuur” vermeldt dat, bij een gelijkblijvende vegetatiestructuur, een geringe stijging van het aantal recreanten naar verwachting niet zal leiden tot een daling van het aantal broedvogels in het Wijckeler Hop. Voorts zal een stijging van het aantal recreanten dat voor anker gaat als gevolg van de harde zandbodem niet leiden tot een dusdanige vertroebeling van het water en omwoeling van de bodem dat de broedvogels onvoldoende voedsel kunnen bemachtigen, aldus dit rapport, waarin verder wordt gesteld dat door een uitbreiding van de mogelijkheid voor passanten om in de jachthaven een plaats te vinden de druk op het Slotermeer van boten die buiten jachthavens overnachten zou kunnen afnemen. Niet aannemelijk is gemaakt dat niet van de juistheid van de uitkomsten van de genoemde onderzoeken kan worden uitgegaan. Overigens zal een eventuele verhoging van de recreatiedruk als gevolg van de uitbreiding van de jachthaven zich alleen in het watersportseizoen voordoen en is het aannemelijk dat het recreatief gebruik van het Wijckeler Hop door beheersmaatregelen kan worden beperkt.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat als gevolg van de uitbreiding van de jachthaven de wezenlijke kenmerken of waarden van het aan de orde zijnde kerngebied niet worden aangetast. Voorts heeft verweerder in redelijkheid kunnen aannemen dat de uitbreiding van de jachthaven goed is afgestemd op de provinciale ecologische hoofdstructuur. Er doet zich derhalve geen strijd met het geschetste rijksbeleid en provinciale beleid voor.
2.5.8. Voorzover appellanten betogen dat ten onrechte geen m.e.r. is gemaakt overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 7.2., eerste lid, van de Wet milieubeheer (verder: Wm), in samenhang met artikel 2, eerste lid, van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (Stb. 1994, 540), zoals gewijzigd bij besluit van 7 mei 1999, (verder: Besluit m.e.r.) en bijlage-onderdeel C onder 10.3 van dit besluit, voorzover hier relevant, het opstellen van een m.e.r. verplicht is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een jachthaven met 500 ligplaatsen of meer. Gelet op het bepaalde in artikel 7.4., eerste lid, van de Wm, in samenhang met artikel 2, eerste lid, van het Besluit m.e.r., en bijlage-onderdeel D onder 10.3 van dit besluit, voorzover hier relevant, bestaat een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een jachthaven met 100 ligplaatsen of meer. Deze verplichting is gekoppeld aan de vaststelling van het ruimtelijke plan dat als eerste in de mogelijke aanleg, wijziging of uitbreiding voorziet.
In de planvoorschriften wordt voor het bestreden plandeel geen maximum aantal ligplaatsen vermeld. Wel volgt uit de planvoorschriften dat slechts een bepaald gedeelte van dit plandeel kan worden benut als ligplaats.
Gelet hierop en op de plankaart, bedraagt het maximum aantal ligplaatsen in dit plandeel meer dan 100, maar minder dan 500. De uitbreiding van de jachthaven was derhalve m.e.r-beoordelingsplichtig. Blijkens de stukken heeft een beoordeling plaatsgevonden van de vraag of een m.e.r. had moeten worden gemaakt. Op basis van het m.e.r.-beoordelingsonderzoek is geconcludeerd dat hier geen aanleiding voor was. Zoals hiervoor is overwogen, is niet aannemelijk gemaakt dat van de juistheid van de uitkomsten van dit onderzoek niet mocht worden uitgegaan. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat ten behoeve van het plan geen m.e.r. moest worden gemaakt.
2.5.9. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het door appellanten bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan bedoeld plandeel.
Het beroep voorzover het is ingediend door de stichting "Stichting tot Behoud van Natuur en Landschap Gaasterlân-Sleat” en [een van de appellanten] is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep voorzover het is ingediend door [vijf van de appellanten], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voorzover het is ingediend door de stichting "Stichting tot Behoud van Natuur en Landschap Gaasterlân-Sleat” en [een van de appellanten] ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. De Groot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003