ECLI:NL:RVS:2003:AN9487

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306079/1 en 200306081/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel en verbetering besluit

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 november 2003 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda. De rechtbank had op 1 augustus 2003 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaard. Tevens had de rechtbank het besluit van 29 mei 2002, dat de rechtsgevolgen van het vernietigde verbeterde besluit geheel in stand hield, vernietigd. De vreemdeling stelde in hoger beroep dat de rechtbank in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had beslist door het besluit van 29 mei 2002 te verbeteren, wat volgens hem niet mogelijk was onder artikel 8:70 van de Awb. De Raad van State oordeelde dat deze klacht gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de verbetering van het besluit. De Raad bevestigde echter de uitspraak voor het overige en veroordeelde de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tot betaling van proceskosten aan de vreemdeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het verbeteren van besluiten en de beperkingen die de Awb stelt aan dergelijke verbeteringen.

Uitspraak

Raad
van State
200306079/1 en 200306081/1
Datum uitspraak: 25 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda, van 1 augustus 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie het verzoek van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd geweigerd. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 29 mei 2002 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) het bezwaar van appellant tegen de weigering van een verblijfsvergunning regulier ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 augustus 2003, verzonden op 14 augustus 2003, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda (hierna: de rechtbank), het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 5 juli 2002 voorzover het betreft de afwijzing van de verblijfsvergunning asiel, ongegrond verklaard.
Bij deze uitspraak heeft de rechtbank tevens het besluit van 29 mei 2002 na verbetering ervan vernietigd met de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde verbeterde besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 september 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 september 2003 heeft de minister een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Onder I van het hoger-beroepschrift klaagt appellant dat de rechtbank in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft beslist het besluit van 29 mei 2002 aldus te verbeteren dat het besluit de datum van 24 september 2002 draagt.
2.1.1. Een beslissing tot verbetering van een besluit verdraagt zich niet met artikel 8:70 van de Awb, waarin de beslissingen waarmee een uitspraak in hoofdzaak kan eindigen, limitatief zijn opgesomd. Deze grief treft derhalve doel, zodat de beslissing tot verbetering van het besluit niet in stand kan blijven.
Overigens overweegt de Afdeling wel in navolging van de rechtbank dat het besluit van 29 mei 2002, gelet op de datering van het primaire besluit en op de begeleidende aanbiedingsbrief, geacht moet worden te zijn gedateerd op 24 september 2002.
2.2. Hetgeen onder II van het hoger-beroepschrift naar voren is gebracht, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), met dat oordeel volstaan.
2.3. Hetgeen appellant onder III van het hoger-beroepschrift heeft aangevoerd, heeft hij niet als zodanig in beroep bij de rechtbank naar voren gebracht. Dat dat voor het eerst in hoger beroep gebeurt, verdraagt zich niet met het bepaalde in voormeld artikel 85 van de Vw 2000. Uit deze bepaling volgt dat de grieven in hoger beroep moeten blijven binnen de beoordeling van het bestreden besluit die de rechtbank, gelet op de daartegen voor haar aangevoerde gronden en de door haar te verrichten ambtshalve toetsing, behoorde te geven. Nu hetgeen is aangevoerd daaraan niet voldoet, is geen sprake van een grief, als in deze bepaling bedoeld. Het aldus aangevoerde kan daarom niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4. Hetgeen onder IV van het hoger-beroepschrift is aangevoerd, is uitsluitend een herhaling van een in beroep naar voren gebracht standpunt, waarop de rechtbank heeft beslist. Derhalve is geen sprake van een grief in de zin van artikel 85, tweede lid, van de Vw 2000. Het aldus aangevoerde kan daarom niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover daarbij het besluit van 29 mei 2002 is verbeterd. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda van 1 augustus 2003 in zaak nrs. AWB 02/53569 BEPTDN en AWB 02/75751 BEPTDN, voorzover het besluit van 29 mei 2002 is verbeterd;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) te worden betaald aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091 onder vermelding van de zaaknummers);
V. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan appellant het door hem betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Snijders
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2003
43-279
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,