200302126/1.
Datum uitspraak: 3 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], en te [woonplaats]
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluiten van 24 augustus 2001, heeft het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân, voorzover hier van belang, wijzigingsplannen vastgesteld ten aanzien van de percelen [locatie].
Bij besluit van 19 november 2001, kenmerk 468880, ondertekend door verweerder, is onder meer beslist omtrent de goedkeuring van deze plannen.
Bij uitspraak van 14 november 2002, inzake no. 200200347/2, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
In verband met deze uitspraak heeft verweerder bij besluit van 28 januari 2003, kenmerk 511119, beslist over de goedkeuring van de wijzigingsplannen.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 31 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2003, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door
mr. F. Jilderda, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân, vertegenwoordigd door A.C. Teuben-Bokma, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van, voorzover hier van belang, twee wijzigingsplannen. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO), voorzover hier van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van de wijzigingsplannen dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of de wijzigingsplannen binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat de wijzigingsplannen en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van de wijzigingsplannen overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. De wijzigingsplannen maken het mogelijk om de recreatiewoningen die op de percelen [locatie] van het recreatiecomplex “De Woudfennen” te Boornzwaag staan zowel recreatief als permanent te gebruiken. Daartoe is voor deze percelen de bestemming “Zomerhuizen klasse C” gewijzigd in de dubbelbestemming “Recreatie/Wonen”.
2.3. Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit goedkeuring aan beide wijzigingsplannen onthouden. Hij stelt dat de wijzigingsplannen niet voldoen aan alle wijzigingsvoorwaarden die zijn opgenomen in het bestemmingsplan “De Woudfennen/Boornzwaag, herziene partiële herziening.” (verder: het bestemmingsplan).
2.3.1. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de wijzigingsplannen. Zij stellen dat de wijzigingsplannen wel aan alle wijzigingsvoorwaarden voldoen.
2.3.2. Ingevolge artikel 28, onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voorzover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 11 van de WRO bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemmingen zoals omschreven in de artikelen 4, 5 en 6 van het bestemmingsplan “De Woudfennen” van de voormalige gemeente Doniawerstal geheel of gedeeltelijk worden gewijzigd in de dubbelbestemming “Recreatie/Wonen”, mits de wijziging uit oogpunt van ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en milieu geen bezwaren oplevert zoals omschreven in de toelichting van dit plan die voor dat gedeelte deel uitmaakt van de onderhavige voorschriften. De toelichting van het bestemmingsplan vermeldt de volgende voorwaarden:
- het complex dient ruimtelijk goed aan te sluiten op een bestaande woonkern, zodat geen afzonderlijke wooncluster in het buitengebied ontstaat;
- door permanente bewoning mag geen afbreuk worden gedaan aan de verblijfsrecreatieve functie/waarde van het complex, dat wil zeggen het complex dient zijn kwaliteiten/functie voor de resterende verblijfsrecreanten te behouden;
- in relatie tot de vorige voorwaarde, mag door het toestaan van permanente bewoning niet de noodzaak ontstaan tot het oprichten van een nieuw verblijfsrecreatief complex met het daarbij behorende ruimtebeslag.
Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zal de gemeente er ook op letten of de betreffende percelen ruimtelijk gesitueerd in de nabijheid van de bestaande woonbebouwing in en bij Boornzwaag (Boarnsweachsterdyk) liggen en of de recreatiewoningen zich lenen voor permanente bewoning, aldus de plantoelichting.
2.3.3. Verweerder acht ten aanzien van de uitleg van de wijzigingsvoorwaarden een selectieve benadering op haar plaats, met name omdat permanente bewoning van de woningen in het recreatiecomplex de vraag naar recreatiewoningen kan doen stijgen waardoor de noodzaak kan ontstaan tot het oprichten van een nieuw verblijfsrecreatief complex. Gelet hierop duidt verweerder de hiervoor aangehaalde wijzigingsvoorwaarden aldus, voorzover hier van belang, dat permanente bewoning slechts is toegestaan voorzover het de recreatiewoningen betreft die in het bebouwingslint langs de Boarnsweachsterdyk staan.
De uitleg die verweerder geeft aan de wijzigingsvoorwaarden acht de Afdeling, hoewel restrictief, niet onredelijk of anderszins onjuist.
De recreatiewoningen op de percelen [locatie] staan niet in het bebouwingslint langs de Boarnsweachsterdyk. In de door appellanten aangevoerde omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien een ruimere uitleg aan de wijzigingsvoorwaarden te geven.
2.3.4. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de wijzigingsplannen in strijd met de wijzigingsvoorwaarden kunnen achten. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan de wijzigingsplannen. Het beroep van appellanten is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. De Groot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2003