ECLI:NL:RVS:2003:AN9268

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301757/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaarschrift inzake provinciaal opslagterrein

In deze zaak heeft de Raad van State op 3 december 2003 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellant en het college van gedeputeerde staten van Utrecht. De appellant had in eigendom toebehorende zaken op een provinciaal opslagterrein, en verweerder had hem verzocht deze zaken af te voeren. De appellant had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. De appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de appellant eerder een gemotiveerd bezwaarschrift had ingediend, maar dat verweerder dit niet had erkend. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de brief van 31 mei 2002, waarin verweerder de appellant verzocht zijn zaken af te voeren, niet kan worden aangemerkt als een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dit betekent dat er geen sprake was van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar op onjuiste gronden was, maar niet tot vernietiging leidde.

De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van verweerder om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren in stand blijft. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 3 december 2003.

Uitspraak

200301757/1.
Datum uitspraak: 3 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 31 mei 2002 heeft verweerder appellant verzocht de hem in eigendom toebehorende zaken van het provinciale opslagterrein aan de [locatie]te [plaats] af te voeren.
Bij besluit van 28 januari 2003, kenmerk 2003WEM000189i, verzonden op 11 februari 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juni en 19 augustus 2003.
Bij brief van 29 augustus 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2003, waar appellant in persoon en vertegenwoordigd door mr. D.A. van Niel, advocaat te Utrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.G. Ronteltap, ing. E.G.P. Campagne en ing. M. Heil, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft in het bestreden besluit het door appellant ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een motivering. De Afdeling overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat appellant reeds door middel van zijn brieven van 12, 17 en 18 juni 2002 een gemotiveerd bezwaarschrift bij verweerder heeft ingediend. Dat verweerder niet deze brieven maar een latere brief van de advocaat van appellant als bezwaarschrift heeft aangemerkt doet hier niet aan af. In zoverre kan het bezwaar van appellant derhalve niet als niet-ontvankelijk worden aangemerkt.
De Afdeling overweegt verder dat de brief van 31 mei 2002 slechts het verzoek aan appellant behelst om zijn roerende zaken die reeds geruime tijd op een provinciaal opslagterrein worden bewaard af te voeren. Een dergelijke brief valt niet aan te merken als een op rechtsgevolg gerichte publiekrechtelijke rechtshandeling in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
Een beslissing strekkende tot afdoening van een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht behelst als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling en is dus aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van die wet. Nu er geen sprake is van een besluit heeft verweerder terecht, zij het op onjuiste gronden, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Omdat de motivering op zichzelf geen rechtsgevolg in het leven roept, ligt daarin geen grond voor vernietiging. Het beroep is derhalve ongegrond.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Klap
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2003
315.