ECLI:NL:RVS:2003:AN9238

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206910/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor appartementen aan de Nautilussingel in Leidschenveen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, die op 12 november 2002 een beroep van appellanten tegen een bouwvergunning van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. De bouwvergunning, verleend op 8 maart 2002 aan Woningbouw Vereniging Vidomes Leidschendam, betrof de oprichting van 79 appartementen aan de Nautilussingel in Leidschenveen. Appellanten maakten bezwaar tegen deze vergunning, maar het college verklaarde hun bezwaren ongegrond. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het onderzoek heropend en op 3 december 2003 uitspraak gedaan.

De Afdeling oordeelde dat het college niet de juiste procedure had gevolgd bij het verlenen van de bouwvergunning, omdat het uitwerkingsplan dat goedgekeurd was door gedeputeerde staten niet correct was toegepast. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de eerdere besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 21 en 22 augustus 2002. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep een bedrag van € 674,32 ontvingen.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van bestemmingsplannen en de procedures die daarbij gevolgd moeten worden. De Afdeling stelde vast dat de vrijstellingsbevoegdheid niet correct was toegepast en dat de gemeente Den Haag de proceskosten moest vergoeden aan de appellanten. Deze uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop gemeenten omgaan met bouwvergunningen en de bijbehorende procedures.

Uitspraak

200206910/1.
Datum uitspraak: 3 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage van 12 november 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan Woningbouw Vereniging Vidomes Leidschendam (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning verleend voor het oprichten van 79 appartementen aan de Nautilussingel ongenummerd, vlek Waterland, deelplan A2 in Leidschenveen.
Bij besluiten van 21 en 22 augustus 2002 heeft het college de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 maart 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2003, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door drs. M. Houtman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.J.W. Hoek, advocaat te Alphen aan de Rijn.
De Afdeling heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heropend, in verband met het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: gedeputeerde staten), waarbij het Uitwerkingsplan “Hoven A 2001” (hierna: het uitwerkingsplan) is goedgekeurd.
De Afdeling heeft op 8 oktober 2003 uitspraak op dat beroep gedaan.
Partijen hebben de Afdeling toestemming verleend om op grond van artikel 8:57 van de Awb nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van 79 appartementen, verdeeld over drie gebouwen, aan de Nautilussingel. Het in het midden gelegen gebouw bestaat uit vijf bouwlagen, de andere twee gebouwen hebben drie bouwlagen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Leidschenveen” hebben de betrokken gronden de bestemming “Woongebied (Wu)”.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden aangewezen voor “Woongebied” bestemd voor onder meer woningen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften moet de gemeenteraad overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan uitwerken voor wat betreft de gronden, bedoeld in onder meer artikel 4-Woongebied, met inachtneming van:
- de op de kaart 1 aangegeven uitwerkingsnormen;
- de beschrijving in hoofdlijnen (artikel 1).
Ingevolge het tweede lid mag op de in het eerste lid bedoelde gronden het bouwen uitsluitend plaatsvinden overeenkomstig de door gedeputeerde staten goedgekeurde uitwerking van het desbetreffende plangedeelte door de raad ingevolge het bepaalde in het eerste lid.
Ingevolge het derde lid is behalve het bouwen overeenkomstig een door gedeputeerde staten goedgekeurde uitwerking van het bestemmingsplan, als bedoeld in het tweede lid, het bouwen eveneens toegestaan overeenkomstig een in voorbereiding zijnde uitwerking van dit bestemmingsplan, als in dit artikel bedoeld, met voorafgaande verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder I, sub c, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders in incidentele gevallen bevoegd met inachtneming van de betreffende beschrijving in hoofdlijnen vrijstelling te verlenen van de bestemmingsplanvoorschriften met betrekking tot een overschrijding van de toegestane maximale hoogte dan wel het toegestane maximale aantal bouwlagen met een extra bouwlaag, resp. 3,5 m ingeval een stedenbouwkundig accent in deze zin noodzakelijk of gewenst is, ofwel in die gevallen dat realisering van het bouwprogramma dit noodzakelijk of redelijk gewenst maakt en de gegeven stedenbouwkundige situatie zonder overwegend bezwaar een meer intensieve bebouwing in deze zin toelaat, alsmede ten behoeve van dakopbouwen benodigd voor het functioneren van het bouwwerk, zoals liftschachten, lichtkoepels met ten hoogste 3 m.
2.3. Bij besluit van 21 januari 2002 hebben gedeputeerde staten ten behoeve van het bouwplan een verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de planvoorschriften, verleend.
2.4. Ingevolge de op de kaart aangegeven uitwerkingsnormen bedraagt het aantal bouwlagen voor de betrokken gronden maximaal vier. De raad van de gemeente Leidschendam heeft bij besluit van 3 december 2001 het uitwerkingsplan vastgesteld. In dat uitwerkingsplan is, middels de bestemming “Woondoeleinden (W)” en de aanduiding “W(s)5” op de plankaart, voorzien in de mogelijkheid ter plaatse vijf bouwlagen te realiseren. Uit de stukken blijkt, en ter zitting is dit namens het college ook bevestigd, dat hiermee toepassing is gegeven aan de vrijstellingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder I, sub c, van de planvoorschriften.
2.5. Het uitwerkingsplan is bij besluit van 4 maart 2003 door gedeputeerde staten goedgekeurd. Tegen dit besluit is beroep bij de Afdeling ingesteld. In haar uitspraak van 8 oktober 2003, no. 200302672/1 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling het besluit van gedeputeerde staten vernietigd, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden” en de aanduiding “W(s)5”, aan dit plandeel goedkeuring onthouden en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat de vrijstellingsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder I, sub c, van de planvoorschriften, geen deel uitmaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels. Het geven van toepassing aan deze vrijstellingsbevoegdheid ten behoeve van de voorgestane uitwerking van het bestemmingsplan strekt tot aanpassing van de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregels, zonder dat de daartoe geëigende procedure – die van herziening van het bestemmingsplan – wordt doorlopen.
2.6. Uit het voorgaande volgt dat het college het uitwerkingsplan niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan zijn besluit om, met toepassing van artikel 16, derde lid, van de planvoorschriften, medewerking aan het bouwplan te verlenen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en de beslissingen op bezwaar van 21 en 22 augustus 2002 vernietigen.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage van 12 november 2002, AWB 02/3630 WW 44;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 21 en 22 augustus 2002, met de kenmerken 2.2002.0111.001, 2.2002.0111.002, 2.2002.0111.003 en 2.2002.0111.004;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 674,32, welk bedrag voor een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Den Haag te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat de gemeente Den Haag aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht
(€ 109 en € 165) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.M. Boll en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2003
71-378.