ECLI:NL:RVS:2003:AN8375

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301252/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvergunning en bestuursdwang bij kamerbewoning in Gorssel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank te Zutphen, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Gorssel had op 27 februari 2001 een besluit genomen om appellant aan te schrijven onder aanzegging van bestuursdwang. Appellant werd verzocht om binnen twee maanden de kamers op zijn perceel in overeenstemming te brengen met de bouwvergunning van 22 maart 1994. Dit hield in dat verschillende voorzieningen, zoals keukenblokken en wasemkappen, verwijderd moesten worden, en dat aansluitingen voor water en gas afgedopt moesten worden.

De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de aangebrachte veranderingen aan het perceel niet in overeenstemming waren met de bouwvergunning. Appellant stelde dat de veranderingen niet in strijd waren met het bestemmingsplan en dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank oordeelde echter dat de aangebrachte veranderingen het karakter van zelfstandige woningen gaven aan de kamers, wat in strijd was met de voorwaarden van de bouwvergunning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aangebrachte veranderingen niet als niet-ingrijpende veranderingen konden worden aangemerkt en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200301252/1.
Datum uitspraak: 19 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats] (gemeente) [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 20 januari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Gorssel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gorssel (hierna: het college) appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om binnen twee maanden na verzending van dit besluit de kamers op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) in overeenstemming te (laten) brengen met de bouwvergunning van 22 maart 1994 door:
- uit elke kamer het keukenblok te verwijderen;
- uit elke kamer de wasemkap te verwijderen;
- in elke kamer het watertappunt af te doppen en achter de wandtegels af te werken;
- in elke kamer de gasaansluiting af te doppen en achter de wandtegels weg te werken;
- in elke kamer de krachtstroomaansluiting af te sluiten, te verwijderen en achter de wandtegels weg te werken.
Bij besluit van 30 november 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2003, verzonden op 22 januari 2003, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2003, waar appellant vertegenwoordigd door mr. S.W. Knoop, advocaat te Zutphen, en het college, vertegenwoordigd door J. den Engelse, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 22 maart 1994 heeft het college aan appellant bouwvergunning verleend voor het veranderen van een voormalig schoolgebouw ten behoeve van kamerbewoning.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Harfsen-Dorp, herziening 1992-1” heeft het perceel de bestemming “woonbebouwing”.
Ingevolge artikel 5a, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn aan de gronden die blijkens de plankaart voor “woonbebouwing” zijn bestemd de volgende doeleinden toegekend:
a. 1 woning, alsmede maximaal 5 kamers;
[…].
2.3. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet is geen bouwvergunning vereist voor het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard aan een bouwwerk, met dien verstande dat die veranderingen geen betrekking hebben op de draagconstructie van het bouwwerk, geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaatsvindt en het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden. In dit verband stelt appellant dat de veranderingen die zijn aangebracht niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Voorts is volgens appellant sprake van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet.
Dit betoog faalt.
2.4.1. De plantoelichting kan geen wijziging brengen in hetgeen uit de planvoorschriften volgt. Indien de planvoorschriften echter niet voldoende duidelijk zijn, kan, anders dan appellant betoogt, de plantoelichting wel opheldering verschaffen. Voor zover uit artikel 5a van de planvoorschriften niet voldoende duidelijk blijkt wat het begrip kamers inhoudt, heeft de rechtbank dan ook terecht het standpunt van het college onderschreven dat de plantoelichting bij de uitleg van het planvoorschrift kan worden betrokken.
Volgens de plantoelichting is voorzien in een vijftal zit-slaapkamers met gemeenschappelijke voorzieningen, die niet als zelfstandige wooneenheden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank is gelet hierop op goede gronden tot de juiste conclusie gekomen dat door het aanbrengen van de keukenvoorzieningen geen sprake meer is van kamers als bedoeld in de planvoorschriften. Evenzeer heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de kamers – die zijn voorzien van een eigen toegang en eigen sanitair - door het aanbrengen van de keukenvoorzieningen het karakter van zelfstandige woningen verkrijgen.
2.4.2. De Afdeling is voorts met de rechtbank van oordeel dat de aangebrachte veranderingen niet kunnen worden aangemerkt als veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet, reeds omdat door het aanbrengen van die veranderingen het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik van de wooneenheden als kamers niet is gehandhaafd.
2.5. Het college was derhalve bevoegd handhavend op te treden.
De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003
17-378.