ECLI:NL:RVS:2003:AN8347

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206834/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie bij gemeentelijke besluiten en de toepassing van maatschappelijk risico

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, die op 4 november 2002 een eerder besluit van de raad van de gemeente Den Haag heeft bevestigd. De raad had op 10 februari 2000 aan appellante een bedrag van ƒ 12.023,59 (€ 5.456,07) aan nadeelcompensatie toegekend, alsook ƒ 8.027,50 (€ 3.642,72) voor advieskosten, op basis van de Verordening nadeelcompensatie Souterrain Grote Marktstraat/Kalvermarkt. Appellante was het niet eens met de wijze waarop het maatschappelijk risico van 15% werd gehanteerd in de berekening van de nadeelcompensatie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op zittingen in mei en augustus 2003, waarbij appellante en vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig waren. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de door de raad gehanteerde gedragslijn bij de berekening van de nadeelcompensatie niet onredelijk is. De Afdeling bevestigt dat het hanteren van een ondergrens in de vorm van het maatschappelijk risico rechtens aanvaardbaar is en dat er geen feiten zijn die aanleiding geven om een hogere vergoeding toe te kennen. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200206834/1.
Datum uitspraak: 19 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 4 november 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de raad van de gemeente Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2000 heeft de raad van de gemeente Den Haag (hierna: de raad) aan appellante op grond van de Verordening nadeelcompensatie Souterrain Grote Marktstraat/Kalvermarkt (hierna: de verordening) een bedrag van ƒ 12.023,59 (€ 5.456,07) aan nadeelcompensatie over de periode maart tot en met december 1997 en een bedrag van ƒ 8.027,50 (€ 3.642,72) wegens te vergoeden advieskosten toegekend.
Bij besluit van 8 november 2001 heeft de raad het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2002, verzonden op 8 november 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 19 december 2002, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen. De vertegenwoordiger heeft een pleitnota overgelegd.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De hiervoor bedoelde pleitnota is aan de raad toegezonden. De reactie hierop van het college is aan appellante toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting behandeld op 26 augustus 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. D.H. Cramer Bornemann en drs. Chr.J. Padding, gemachtigden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de verordening, voorzover hier van belang, kan de gemeenteraad, indien een belanghebbende nadeel lijdt, welke rechtstreeks het gevolg is van het project (de bouw van de openbaar vervoertunnel en de parkeergarage onder de Grote Marktstraat), en dit nadeel zijn maatschappelijk aanvaardbaar risico zodanig overschrijdt, dat dit alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen redelijkerwijs niet te zijner laste behoort te blijven, besluiten dit nadeel te compenseren.
2.2. Het hoger beroep van appellante beperkt zich, kort gezegd, tot de wijze waarop het maatschappelijk risico van 15% wordt gehanteerd in de berekening van het bedrag van de nadeelcompensatie, waarbij de cijfers die als uitgangspunt voor de berekening dienen (geprognosticeerde en gerealiseerde omzet, personeelskosten, brutowinstpercentage) niet worden betwist.
2.2.1. De Afdeling is reeds eerder in haar uitspraak van 5 september 2001, nummer 200004867/1 (aangehecht) tot het oordeel gekomen dat bij toepassing van de verordening het hanteren van een ondergrens in de vorm van het hiervoor bedoelde maatschappelijk risico rechtens niet onaanvaardbaar is te achten. Het voor vergoeding in aanmerking komend nadeel is, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, overeenkomstig deze gedragslijn berekend, terwijl er geen feiten of omstandigheden zijn die de raad aanleiding hadden moeten geven om in afwijking van de gedragslijn aan appellante een hogere vergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden overwogen, voorzover hier van belang, dat het feit dat in nadeelcompensatieregelingen van andere bestuursorganen andere percentages worden gehanteerd en het geleden nadeel op een andere wijze wordt berekend, welke berekeningen mogelijk tot hogere bedragen van nadeelcompensatie kunnen leiden, geen aanleiding vormt om terug te komen op het oordeel dat de door de raad gehanteerde gedragslijn bij de behandeling van verzoeken om nadeelcompensatie niet onredelijk is
2.2.2. Gezien het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003
164-420.